De bejaardenzorg

Al in de eerste jaren van de werkzaamheden van de zusters in Nuenen waren er in het Sint Elisabethgesticht bejaarden opgenomen. De archieven vermelden in het jaar 1888 al 8 “oude mannen” en 3 “oude vrouwen”.

De bejaarden hadden hun verblijven in de in 1937 geheel verbouwde rechter-zijvleugel van het klooster. Ze leefden in gescheiden mannen- en vrouwendagverblijven. In diezelfde vleugel waren ook afzonderlijke slaapgelegenheden ingericht, in de vorm van chambretten. De “oude mannen” en de “oude vrouwen” woonden kosteloos in het Sint Elisabethgesticht; hun verzorging werd door de gemeente bekostigd. Vanaf 1920 huisvestte men ook “kostheren” en “kostdames”, die zélf voor hun kost en inwoning betaalden.

Overigens: deze taalkundige onderscheiding tussen “mannen” en “heren” en “vrouwen” en “dames” kwam voor het laatst in 1962 voor. Met ingang van 1963 is er alleen nog sprake van “kostdames” en “kostheren”: want intussen had de Algemene Ouderdomswet zijn intrede gedaan, waardoor iedere bejaarde over eigen financiële middelen beschikte.

Het zal wel altijd een raadsel blijven, hoe men de bejaarden een volledige verzorging kon bieden in de beginjaren, voor 35 cent per dag en de zieken voor 80 cent, zoals werd overeengekomen toen het klooster werd gebouwd. Uiteraard was het kerkbestuur van de Clemensparochie hiervoor verantwoordelijk (althans tot 1923, toen het klooster bij de zusters in eigen beheer kwam).

De zusters hadden uiteraard wel neveninkomsten, zoals bijvoorbeeld tot 1916 de jaarlijkse pacht van de door Mgr. Cuyten aan de Congregatie vermaakte boerderij. Verder waren er nog de jaaropbrengsten van andere schenkingen, terwijl de zusters bovendien nog wat stukken grond exploiteerden. Op die percelen hadden ze een moestuin en een veestapel.

Maar de eerste jaren van het verblijf van de zusters in Nuenen was het zeker geen vetpot. Maar dat was in méér kloosters van J.M.J. het geval.

Zuster Seraphine Gommers schrijft in haar “En het zaad groeide op” bijvoorbeeld over het klooster in Culemborg rond de jaren 1856: “Zo werden voor het middagmaal van de zusters de aardappels geteld. Voor elk kwamen er twee of drie op tafel”.

Behalve zieken en al dan niet betalende bejaarden woonden in het Sint Elisabethgesticht ook rustende geestelijken. De rectoren waren meestal emeritus­priesters, of minder-valide geestelijken; soms ook priesters, die tegelijkertijd elders leraar waren.

De achterzijde van het ziekenhuisgedeelte, voorjaar 1987

Zo werd op 5 december 1898 de priester Reuser, oud-pastoor van Oud-Beyerland en Oud-Vosmeer, vanuit de Achelse kluis waar hij tot dan toe verbleef met zijn hele inventaris naar het Sint Elisabethgesticht overgebracht. Daarvoor zorgde Jan Rooyakkers, die de priester met de boerenkar ophaalde.

In alle uitgebreide bewonerslijsten komt vanaf 1898 steeds één inwonende geestelijke voor, tot 1956.

Ook waren er in het St. Elisabethgesticht vanaf 1893 “wezen” opgenomen. Met ingang van het jaar 1900 spreekt men niet meer van wezen, maar van “kostkinderen”.

Dit artikel is geschreven door Nico Nagtegaal en Harry Smits en eerder verschenen in het boek “Dwèrs door Nuenens verleden”, herinneringen aan het oude Nuenen, Gerwen en Nederwetten (1991).