Het slotje

De Antoniuskapel van Opwetten

In het gehucht Opwetten, in de nabijheid van de Watermolen en het voormalig Slotje, stond al in de 15e eeuw een kapel, die aan St. Antonius Abt was toegewijd. Het gehucht Opwetten aan de kleine Dommel behoorde in de jaren 1348–1349, toen de kapel gebouwd werd, tot de gemeente Boord en Wetten. Daaronder vielen Boord, Opwetten, Wettenseind, Eeneind en Coll.

Het altaar in deze kapel werd het H. Kruis- of St. Antoniusaltaar genoemd. In het begin van het bestaan van deze kapel was er geen rector en wellicht ook geen beneficie aan verbonden. In een pouillé (inventaris van kerkelijke beneficiën) van 1497 wordt wel het altaar voor het eerst vermeld, maar geen rector. Mogelijk werd de grondslag voor zo’n beneficie van het altaar pas in 1524 gelegd. Op 1 februari van dat jaar droeg priester Jan Henricks Verbeek aan het Heilig Kruis in de kapel van Opwetten een erfpacht op van 6 lopen rogge, te betalen uit de beemd te Nuenen in de Aa (vroeger heette de Kleine Dommel in Nuenen de Aa).

Eerst in 1556 wordt een rector van de kapel genoemd, met name Mr. Lambertus Petri Sprengers (echter absent) en zijn deservitor was Antonius Michaëlis. Het kapelbeneficie had toen wekelijks vijf missen en een jaarlijks inkomen van zeven mud rogge. Ook in de latere tijd was de rector afwezig, want in de jaren 1566–1568 betaalde hij daarom aan Martinus Bardoel, de rentmeester van bisschop Sonnius jaarlijks slechts vijf mud. Blijkens een akte van 30 januari 1617 had de toenmalige pastoor van Nuenen, Jan Cuperius, “d ádministratie ende dispositie” van het kapelbeneficié, dat omstreeks die tijd bezet werd door Andreas Peter Slegers, kapelaan in Nuenen. In de tijd van besmettelijke ziekten, zoals de pest, werd soms een boetprocessie vanuit de parochiekerk gehouden met het beeld van St. Rochus naar de kapel. In de kerkrekening van 1625–1626 staat onder ontvangsten: ‘Geoffert voor St. Antonius en de capelle, als wy metten cruyce aldaar gongen ter cause van de peste, VII st. III ort’.

In 1648 werd deze kapel ook gesloten voor de katholieke godsdienst en aan de hervormden toegewezen, terwijl haar goederen door de landelijke overheid werden aangeslagen. Het torentje op het schip met het daarin half hangende/staande uurwerk liet men zitten ten dienste en onderhoud van de burgerlijke gemeente. In latere tijd was de kapel zelfs bewoond en was haar bewoner verantwoordelijk voor het opwinden van het uurwerk.

Kapel Opwetten door Verhees

Pentekening van de kapel Opwetten

Bij resolutie van 21 september 1784 besloot de Raad van State dat de kapelinkomsten, welke toen jaarlijks nog maar 36 gulden en 5 stuiver bedroegen, door de rentmeester der geestelijke goederen in Peelland afgestaan werden aan de burgerlijke gemeente, die daarvoor dan de kapel voortaan onderhouden moest. Tegelijkertijd met de parochiekerk van Nuenen, werd de kapel van Opwetten in 1798 aan de katholieken van Nuenen teruggegeven. Zij was toen al geheel vervallen: zonder ruiten, zonder vloer, zonder zolder en werd alleen gebruikt om aardappelen in te bewaren.

Het Rooms-Katholieke kerkbestuur van Nuenen had het contract van 9 november 1819, met het domeinbestuur als tiendheffer, zijn verplichting tot opbouw en onderhoud van de kapel afgekocht. Dit met betaling van 200 gulden en een inschrijving van 1400 gulden voor 2,5% rente Nationale Werkelijke Schuld op het grootboek ten name van het kerkbestuur. Het bestuur had de kapel weer tot gebedshuis ingericht. In de Memoriale Parochia staat althans aangetekend, dat het dak der kapel geheel werd vernieuwd, ofschoon er slechts op de zondagen de rozenkrans werd gebeden.

In 1874 op 30 april besloot de gemeenteraad om de kapel in te richten als bewaarplaats voor verdachte en dronken personen. Dit gebruik is echter maar voor korte duur aan de orde geweest, want al na een jaar deed de kapel dienst als opslagplaats voor de brandspuit en als ijzerbewaarplaats. Ondertussen liet men haar steeds meer vervallen totdat het gemeentebestuur in 1917 de kapel liet afbreken. Daarmee was het laatste stenen monument van dorp en parochie verdwenen.

Enige jaren daarvoor had een Hollandse architect H. van der Kloot-Meyburg er een fraaie pentekening van gemaakt. Hij beschreef de kapel als een eenvoudig gebouwtje, dat aan de wegzijde half achthoekig was afgesloten en waarvan de sluitgevel werd bekroond door een klokkentorentje met zeskantige spits, met daarop een sierlijke windvaan. Het dak was met leien gedekt maar deze waren voor een groot deel verdwenen.

Toen de katholieken van Nuenen, de kapel in 1798 terugkregen, werd deze weer tot gebedshuis ingericht. Zij plaatsten daarin drie heiligenbeelden: een van de Lieve Vrouw, twee andere vermoedelijk van de H. Lucas en H. Barbara. Later, toen de kapel een andere bestemming kreeg, heeft men de beelden verwijderd en op de zolder van een nabijgelegen boerderij opgeslagen. Bij het slopen van de kapel in 1917 liet het kerkbestuur het Mariabeeld naar de pastorie overbrengen en sinds die tijd werd het bij processies door Nuenen steeds meegedragen. De twee andere beelden waren kennelijk niet interessant voor het kerkbestuur, want deze bleven bij de bewoner, die ze later verkocht schijnt te hebben aan een of andere sjacheraar. Een klokje van ongeveer 80 kilo dat eens in dat kapeltorentje had gehangen met het opschrift: Martinus Turcke me fecet anno 1721, deed de laatste tijd dienst als raadhuisklokje. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de klok in bruikleen gegeven aan de kerk van Gerwen, omdat de klokken daar door de Duitsers waren gestolen. Nadat het op 22 december 1942 in de Gerwense kerk was gehangen, lieten de Duitsers het in 1943 weer weghalen. Sindsdien heeft men er niets meer van vernomen. Op de plaats waar deze kapel stond bevindt zich nu een parkeerplaats. De oude fundamenten zijn nog aanwezig. Het originele kruis van deze kapel hangt tegenwoordig in de nieuwe Antoniuskapel op het Eeneind en op het dak staat een smeedijzeren kopie van dat kruis.

 

Kapel

Vervallen kapel van Opwetten met kar in 1915

Hobby miniatuurkapel

De wolvenkapel

Al sinds het begin van de 18e eeuw is er sprake van een volksverhaal over een schaap en een wolf. Of het onderliggende verhaal de reden is dat deze kapel “wolvenkapel“ is genoemd is niet zeker. Eveneens is het niet zeker of de weg die in het Eindhovense deel Tongelre Wolvendijk heet en op het Nuenense deel Opwettenseweg te maken heeft met het wolvenverhaal. Het is wel zeker dat er in die tijd wolven voorkwamen. Uit de burgemeestersrekening van 1697/1698 van de gemeente Boord en de Wetten is de volgende rekening te vinden: “item betaelt voor een geschooten wolff, 0 gulden, 16 stuiver ende 8 oort”.

In een artikel van het blad “Eeneind” van januari 1983 schrijft Janus Jansen een versie van het lied “De wolvenkapel” door Huub van Eijnthoven in het dialect gezongen.

Citaat: ‘Op een mooie zonnige dag in het jaar 1697 stond er in de buurt van de kapel een schaap rustig en schaapachtig te grazen. Omdat zijn baas, of was het zijn bazin, het risico niet wilde lopen dat men ’s avonds het schaap moest gaan zoeken, was het diertje aan een paal vastgebonden. Omdat er in die tijd nog wel wolven in deze streek voorkwamen, was het niet vreemd dat ons schaap opeens een vreemd gevoel kreeg alsof zijn of haar wolletje bedreigd werd. Scherp rondkijkend ontdekte het beest uit welke hoek het gevaar dreigde. Uit lijfsbehoud begon het arme dier aan zijn touw te trekken. De wolf  kwam steeds dichterbij geslopen en het angstige schaap probeerde onder luid geblaat los te komen. Juist toen de wolf zijn beslissende aanval zou inzetten, schoot het paaltje uit de grond. Zo snel als zijn dunne pootjes maar konden, rende het schaap weg. Nu was de dichtstbijzijnde schuilgelegenheid de kapel. Waarschijnlijk heeft het beest gedacht: bij Antonius dierenvriend daar ben ik veilig. Het touw met het paaltje achter zich aan slepend rende het de openstaande kapel in. Eenmaal binnen nam het een korte draai en ging met een razendsnelle ren de kapel rond. Ook de wolf was dezelfde weg gegaan in de achtervolging. Angstig keek het schaap om, maar het gevaar bleef als een schaduw volgen. Of het arme dier nog even vlug een schietgebedje tot St. Antonius de dierenvriend of het varken heeft gericht vermelden de geschiedenisboeken niet. Maar dat de goede heilige varkenshoeder met het schaap begaan was, dat is zeker. Want het was als op voorspraak dat toen het schaap de kapel weer uitrende, het stuk hout dat aan het touw vastzat achter de deur bleef haken. Met een geweldige klap sloeg de kapeldeur dicht en het schaap liep bijna een gebroken nek op toen het onverwacht afgeremd werd. Nog steeds nog niet zo zeker van het toch al korte leven hier op aarde, bleef het wolfabriekje staan blaten tot er hulp kwam opdagen. Eerst dachten de mensen dat het schaap alleen was, maar toen men de wolf hoorde werd men voorzichtiger. Sommigen zeggen dat de boeren de wolf hebben doodgeslagen, maar wij mogen gerust aannemen dat een tot nu toe onbekende Gildebroeder van het St. Antoniusgilde de wolf heeft doodgeschoten’.

De nieuwe Antoniuskapel

De nieuwe Antoniuskapel op Eeneind

Daar de Sint Antoniusschut geen binding meer had met Opwetten, is de schut in de loop der tijd meer naar Eeneind getrokken omdat er op Opwetten geen leden meer te winnen vielen. De kapel is echter nooit vergeten en regelmatig spraken de gildebroeders over de eventuele nieuwbouw van een kapel. Direct na de Tweede Wereldoorlog was de animo groot, maar gezien de woningnood was er een tekort aan bouwmaterialen.

Op 2 februari 1985 werd er in de maandelijkse gilderaadsvergadering een kapelcommissie benoemd, met als taak de voorbereidende werkzaamheden op te starten. Reeds in de daaropvolgende vergadering deelde de commissie mede dat de kapel kwam te staan aan het einde van de Stationsweg. Het 100-jarig jubileum van de Stationsweg was een mooie gelegenheid om alvast een symbolische eerste steen te leggen. De commissie werd omgedoopt tot Comité Sint Antoniuskapel. Hierin namen ook externe personen deel zoals de bij de Collse watermolen wonende architect en ontwerper van de kapel H. Thomassen.

Aan het werk!

Nadat de grond van de gemeente en de NS was gekocht, het geld en de materialen zeker gesteld, kon door de hoofdman van het Gilde, Henk Deelen, de eerste steen worden gelegd op 4 juni 1987. Gildebroeder en kunstsmid Huub Bemelmans had een sierhekwerk en een replica van het oude kruis van de kapel van Opwetten gemaakt. Het oude kruis was zoals eerder vermeld in de kapel geplaatst. Op 19 september 1987 werd de inwijding van de kapel door pastoor C. Swinkels verricht. Burgemeester drs. H. Terwisse ontving nog een gulden met het jaartal 1845 als symbolische vergoeding van de grondkosten.

 

 

 

Dit artikel is geschreven door Jos Thielemans en eerder verschenen in zijn boek Religieus erfgoed Nuenen c.a.

 

 

 

Het oude kruis in de nieuwe kapel