De geschiedenis van Nederwetten

 Er is over de geschiedenis van Nederwetten diverse malen gepubliceerd. In 1972 verscheen ’Nederwetten vroeger en nu, 750 jaar historie in woord en beeld’. Verder is het boek ‘Nederwetten door de Eeuwen heen’ uitgegeven bij gelegenheid van het 100-jarig bestaan van de Sint-Lambertuskerk in 1996, door Nico Nagtegaal. Ook is het boek ‘Gegeven Sint-Barbaradag 1300 van Jean Coenen uit 2000’ en het boek ‘Dwèrs door Nuenens verleden’ van Nico Nagtegaal en Harry Smits uit 1991 een bron voor gegevens uit Nederwetten, evenals het boek van J.C. Jegerings, ‘Oud-Nuenen achteraf bekeken’.

Ondanks deze publicaties zal ik toch in vogelvlucht de op dit moment bekende geschiedenis van Nederwetten in beeld trachten te brengen. Allereerst is de naam Nederwetten afkomstig uit een samenstelling van twee woorden, namelijk Neder, neer (of omlaag en in de betekenis van stroomafwaarts van de rivier de Dommel) en het woord Wetten of wetteren. Dit laatste staat voor nat land, drassige grond. Dus Nederwetten is stroomafwaarts gelegen aan de Dommel en bijvoorbeeld Opwetten is stroomopwaarts gelegen aan de Dommel. Het ontstaan van de plaats Nederwetten is nauw verbonden aan de stichting van een klooster op Hooidonk. Deze naam is weer afkomstig van Hoighe Dosse of hoge hoogte en later verbasterd tot Hodonck, Hoedonk en ten slotte Hooidonk.

Het wapen van de Priorij van Hooidonk met twee molenijzers en de stappende haan. De molenijzers zijn afkomstig van het geslacht De Rode, welke veel molens in eigendom had en de haan symboliseert de waakzaamheid van het klooster

In 1146 stichtte een zekere Graaf Arnulphus van Rode, leenheer van het graafschap Peelland, het klooster Hooidonk op natuurlijk hooggelegen hoogte: het moleneiland. Dit eiland was omringd door enerzijds de Dommel en anderzijds door een aangelegde molenloop om het water naar de daar gelegen watermolen te voeren en vervolgens terug naar de Dommel.

Het klooster was bedoeld voor voornamelijk adellijke dames die door een tekort aan mannen (“van rijke komaf”) dreigden alleen te komen te staan. Doordat veel jonge adellijke mannen meevochten met de kruisridders in Palestina en andere veldslagen, sneuvelden er velen. Zo ontstond op dat niveau het eerdergenoemde tekort. Een belangrijke reden voor de keuze om naar het klooster te gaan was het feit dat bij erfenissen alles naar de oudste zoon ging en de rest moest maar zien. Dus voor de adellijke dames was er de keuze of trouwen of het klooster in waar je ook zonder zorgen je dagen kon slijten.

De eerdergenoemde graaf Arnulphus van Rode werd met dit probleem geconfronteerd. Iedereen kon een klooster stichten mits het klooster voldoende middelen meekreeg om zichzelf te bedruipen. Een familielid van Arnulphus, Leo die priesterreligieus was op de abdij der reguliere Kanunniken (kloosterheren) van St. Augustinus van het klooster van Rolduc, werd aangezocht om het klooster te stichten en wel afhankelijk van de abdij van Rolduc.

De graaf schonk het klooster het grondgebied van wat later Nederwetten zou worden. Het gebied bevatte de akkergronden op de Heuvel, de beemden langs de Dommel, de broekgronden in het Herendonkse en het Nederwettens broek. Ook de heigronden van de Nieuwedijk tot aan Olen hoorden daarbij, tot aan de grens met St. Oedenrode.

Er werd een eenvoudige houten hut met lemen wanden en een strodak gebouwd welke als kapel zou functioneren. Daarna werden de verblijven voor een 20-tal koorzusters van adellijke komaf en een 20-tal conversen (werkzusters of werkbroeders) gebouwd rond een binnenplaats. Het bestuur van de kloostergemeenschap werd gevormd door een priorin, een sub-priorin (vervangster) en een procuratrix voor het administratieve beheer.

De zusters hadden een eigen werkkamer en een gezamenlijke slaapzaal en refter. De werkzusters en werkbroeders werden in aanvang geleverd door de abdij van Rolduc. Later waren er ook een rentmeester en rector aan het klooster verbonden. Zij hadden een separate woning op het moleneiland. De werkbroeders ontgonnen de natte, moerassige gronden evenals de hoger gelegen heidegronden. Daar stichtten zij veel boerderijen die weer verpacht werden. Zo ontstond langzamerhand het gehucht of dorpje in de vorm van een lintbebouwing, genoemd naar de geografische gesteldheid van de omgeving: Nederwetten. Na afloop van de kruistochten 1217-1219 namen veel ridders religieuze souvenirs mee. Zo ook het kleine stukje zwarthout van 8 cm, het zogenaamde partikel, een stukje van het heilige kruis van Christus. Dit partikel werd door een van de ridders die familiebanden had in het klooster van Hooidonk geschonken aan de nonnen. Daar Nederwetten nog geen parochiekerk had, werd het in de kerk van Gerwen aanbeden. Weldra ontstond een verering van het Heilig Kruis. Gerwen werd een waar bedevaartsoord. Hierdoor is het Heiligkruis broederschap opgericht. Dit is waarschijnlijk het ontstaan geweest van het huidige Heilig Kruisgilde in Gerwen.

Rond 1244 werd de houten kapel op Hooidonck vervangen door een eenvoudige stenen kapel. Dit gebeurde ook in Nuenen en in Gerwen. De bezitter van landgoed Straaldonk liet een kleine dorpskerk bouwen op de Straaldonk aan de Dommel. Op 4 september 1244 werd deze kerk ingezegend door een zogenaamde wijbisschop, Bonifatius, ex-bisschop van Lausanne. Deze was gestuurd door de bisschop van Luik. Bij die gelegenheid wilde Bonifatius zich overtuigen van de echtheid van het Heilig Kruis Partikel. Om de echtheid te kunnen aantonen moest men volgens de overlevering het stuk hout in gewijd water leggen. Als het naar de bodem zakte, was de echtheid gegarandeerd. Dit gebeurde ook en nadat men de splinter uit het water haalde vloeide een bloedrode vloeistof van de splinter, het bloed van Jezus Christus. Enkele dagen later werd dit wederom gedaan met hetzelfde resultaat. En zo is het wonder van Hooidonck ontstaan. De beschermheiligen van het Hooidonkse klooster waren O.L Vrouw en St. Jan, de evangelist. Het parochiekerkje van Nederwetten werd toegewijd aan Sint-Lambertus en de geestelijke verzorging werd verzorgd door de prior van het klooster, een Rolducse religieus, of een door Hooidonk aangetrokken en aangestelde pastoor.

Detail uit de landkaart van Hendrik Verhees uit 1790 waarop de Hooidonkse priorij te zien is evenals de oude kerk in het midden onder de plaats Son en Breugel

Oude kaart uit 1866 waarop de gemeente Nuenen c.a. met al haar buurtschappen, gehuchten en hoeven staan vermeld. Ook de priorij van Hooidonk en de oude kerk zijn zichtbaar evenals het huidige centrum

Het kerkje werd gebouwd vlak bij een boerenhoeve die door het klooster werd afgestaan aan het kerkbestuur t.b.v. het onderhoud van de kerk. Deze kreeg de naam Kerkhoef. Door de ontginningen ontstonden meerdere hoeven zoals: Hoeve ten Hout (Bloemhoeve), de Kerkhofse Hoeve, Hoeve ter Straeten, Hoeve Gansewinkel, Hoeve Roijakker, Hoeve Velderheuvel. Volgens het stamboomboek, “Gens van der Scuylen” door Virgina Mason, zou tegenover de oude kerktoren een hoeve, Hoeve Scoelen, hebben gestaan. Deze was eigendom van de familie Beelen of Bela uit Breugel. Een bewoner van deze hoeve heette Cherit, Jan, Gerit, Wauter Jan Beelens alias Jan van Scoylen. Deze naam verbasterde naar van der Scoylen, Verscuilen, Verschuilen en Verschuil. Deze familie die vrij welgesteld was, is uitgevlogen via Eindhoven, Gemert, Haarlem, Amsterdam naar Engeland, Indonesië, Ierland en Amerika. Deze veronderstelling heb ik echter nergens terug kunnen vinden.

Doordat ten gevolge van de grote pestepidemie die het land trof tussen 1348 en 1350 vele mensen stierven, was de abdij van Rolduc, waar de priorij van Hooidonk afhankelijk van was, op een paar monniken na uitgestorven. Doordat het erfrecht hervormd was, kregen de nonnen in Hooidonk vele erfenissen en legaten en zij genoten dan ook van een vrij groot inkomen. De nonnen die bij intrede wel de gelofte van armoede hadden afgelegd, gingen zich steeds meer aanpassen aan de riten van het klooster Binderen en maakten zich zo los van Rolduc.

In 1438 werd de stenen kapel op Hooidonck vervangen door een kerk met toren en middenschip. Ze werd tegen het klooster gebouwd. Vanaf 1436 tot 1469 was Henricus Sanders pastoor te Nederwetten. Hij stichtte voor zijn natuurlijke dochters een klooster. Dit nieuwe klooster werd opgenomen in het convent van de Augustinessen en toegewijd aan de Heilige Maagd Maria. Het klooster werd ondergebracht in een kleine boerenhoeve aan de Groenstraat vlakbij de huidige Soeterbeekseweg 50. Het klooster werd volgens Frenken de Kerkhofsehoeve genoemd naar het daartegenover gelegen ingewijde doch nimmer gebruikte kerkhof. Hier is niet dezelfde boerderij als bij de oude kerk bedoeld. Achter dit kerkhof lag een weide waar de zusters hun gewassen linnen bleekten, een zogenaamde bleekweide.

In 1462 werd besloten een totaal nieuw klooster te bouwen iets verderop aan de Dommel. Om dit te kunnen bekostigen werd de door Frenken genoemde Kerkhofsehoeve en de hoeve ter Straeten verkocht aan het klooster van Hooidonk. In 1525 begon het verval. Het klooster Hooidonk geraakte financieel in een zorgelijke toestand. Enerzijds door het royale leven van de nonnen en anderzijds door de tijdgeest.

In 1564 werd het klooster door rondtrekkende en muitende bendes in brand gestoken en weliswaar voor een deel hersteld, doch de uiteindelijke ondergang was niet meer te voorkomen. Uiteindelijk is het geheel in 1650 door de Staten, die inmiddels eigenaar zijn geworden, verkocht aan de kwartierschout van Peelland Jhr. Cornelis Proeningh van Deventer. Deze betrok de voormalige priorij met zijn gezin.

Het relikwie van het Heilig Kruis is ondertussen van Hooidonk overgebracht naar Rolduc. In 1648 is ook de Nederwettense parochiekerk verlaten en overgedragen aan de hervormden. Dit gebeurde ook in Gerwen en Nuenen. In 1633 werd de parochie van Nederwetten officieel bij Nuenen ingelijfd tot het jaar 1717. Een schuurkerk werd gebouwd om de diensten te laten doorgaan en wel tegenover de boerderij Soeterbeekseweg 23. De oude parochiekerk heeft nog een tijd als opslagplaats voor de Kerkhoeve gediend en is later vanaf 1756 tot 1792 nog als raadhuis ingericht.

In 1793 heeft koorheer Tilman Laurens Walter het relikwie van Rolduc naar het Zuid-Limburgse Waubach gebracht. Veel later in 1954 is een deel teruggebracht naar de Sint-Lambertuskerk te Nederwetten.

In 1798 werd de kerk teruggevorderd van de hervormden en weer voor erediensten gereed gemaakt. De hoeve ten Hout werd gekocht door Hendrik Blom en zo ontstond de naam Blo(e)mhoeve, en hierin werd de pastorie gevestigd.

Typisch Brabants en Nederwettens landschap met populierendreef

Ook de knotwilgen zijn kenmerkend voor het Nederwettens landschap langs de oevers van de Dommel

In de Franse tijd zijn vele gemeentelijke zaken hervormd en werden kleine gemeenten samengevoegd. Zo werd Eckart samen met Nederwetten een gemeente. Echter in 1821 werd bij Koninklijk Besluit Eckart bij Woensel gevoegd en Nederwetten bij Nuenen-Gerwen.

Vele gelovigen trokken zich niets aan van deze gemeentelijke grenzen en men kwam te voet of met bootjes naar de Sint-Lambertuskerk.

In 1894 werd gestart met de bouw van de derde Sint-Lambertuskerk in het tegenwoordige centrum. Samen met de nieuwe pastorie werd deze in 1895 in gebruik genomen.

Het schip van de oude kerk werd afgebroken in 1898. De toren welke zoals in die tijd vaker het geval was, werd door de eigenaar (de overheid) gebruikt als brand- en luidtoren. Deze is later buiten gebruik geraakt en vervallen tot wat hij nu is.

De geschiedschrijver A.C. Brock, koster te St. Oedenrode, beschrijft in zijn boek “De stad en Meierij van ’s Hertogenbosch of dezelfer beschrijving” in 1825 Nederwetten als volgt:

“Een klein en arm dorpje van omtrent driehonderd inwoners, ligt aan de rechter oever van de Dommel langs welke rivier het zelven zeer veele schone weilanden en beemden heeft omtrent anderhalf uur beneden Eindhoven. De huizen liggen er zeer verspreid en de kerk valt dezelven aan de Dommel is een klein doch fraai gebouw aan de Heilige Lambert toegewijd en thans weder in het bezit der inwoners die allen katholijk zijn, het zelve is gebouwd in den jaar 1250. Den toren is laag maar heeft een fraai spits. Voor het overige is hier niets bijzonders als een klein raadhuisjen en een oud klein slotjen, welke tevens daar de pastorij is. Dezelfe bewoners met die van Gerwen en Breugel-Oerle schijnen het gebruik der heide aldaar van het klooster Hooidonk verkregen te hebben; zij plagten daarvoor ten minsten te saamen eenen cijns aan dat klooster te vergelden, die men aan het leends comtoir der geestelijken goederen van Peelland vergelden werd. Aan die van Nederwetten, Gerwen en door die van Oerle in Kempenland, welke laatste plaats daar toe gedwongen heeft bij vergissing in den naam van Oerle eene buurt van Breugel anders Breugels-Oerle maar gemeenlijk bij verbastering Breugels-Oolen genaamd. Nederwetten heeft oudtijds, gelijk wij gezien hebben met Nunen en Gerwen een heerlijkheid geweest”.

Dit artikel is geschreven door Jos Thielemans en eerder verschenen in het boek “Van Hooidonk tot Soeterbeek; Nederwetten in woord en beeld in de 20e eeuw” (2005).

Luchtfoto van Nederwetten uit 1979 met in het midden de Hoekstraat en naar beneden de Soeterbeekseweg. Links op de foto is de Sint-Lambertuskerk te zien