De tankslag op Hooidonk

 In september 1944 woedden er hevige gevechten op en rond het eiland Hooidonk. Een getuige en tevens bewoner van dit eiland Hooidonk, Franciscus Gruithuijzen, heeft in 1946 een getuigenverslag van dit gebeuren op papier gezet. Hier volgt een letterlijke weergave van dit verslag genaamd: “De tankslag op Hooidonk”.

Het was op zondag 10 september 1944 dat pastoor Roelofs, de toenmalige pastoor van Nederwetten, in de hoogmis de kansel betrad en zich met de volgende woorden tot zijn parochianen richtte: “Beminde Christenen: Nu het oorlogsgeweld onze landsgrenzen nadert en de mogelijkheid dat ons dorpje in de gevechtshandelingen betrokken wordt niet uitgesloten is, acht ik het raadzaam dat wij gezamenlijk een bidweek houden om van de goede God te vragen, dat hij ons bij eventuele gevechten, het leven te sparen evenals onze tijdelijke goederen”.

Voor dit doel zou de hele week de H. Mis worden opgedragen en sávonds was het elke avond lof voor genoemde intentie en de mensen gingen naar de kerk en hun gebed werd in zoverre verhoord dat het in de genoemde parochie na de tankslag geen een dode te betreuren was. Wel lagen er 4 boerderijen en een winkel in puin en daarnaast nog geringe schade aan andere panden.

Tijdens de bidweek te Nederwetten werd door de moffen het Wilhelminakanaal versterkt, vooral de brug te Son, van de grote weg Eindhoven den Bosch. Maar ook langs het kanaal en op 2 km oostwaarts ligt een tweede brug van de harde weg Son-Nuenen welke weg zich in Nederwetten splitst en waarvan de zuidelijke aftakking weer naar Eindhoven loopt. Ook deze brug werd versterkt. Een km zuidwaarts ligt het gehucht Hooidonk, wat behoort tot de parochie Nederwetten. Dit gehucht bestaat uit 5 boerderijen en een watermolen. Door toedoen van deze molen is een gedeelte van Hooidonk op een eiland gelegen wat middels een sluisbrug is verbonden met Bokt een gehucht van Son en door de brug bij de molen wordt het eiland verbonden met de weg Son-Nuenen.

Binnen deze omsingeling (eiland) van de rivier de Dommel stonden twee boerderijen welke werden bewoond door Piet van den Heuvel, die getrouwd was met Maria Beier een stiefdochter van Hein Gerritsen die daar een vermeerderingsbedrijf voerde. Op de tweede boerderij woonde ik (Franciscus Gruithuijzen) met mijn gezin.

De versterkingen aan het kanaal bevielen mij maar niet, hoewel ik geen verstand heb van militaire zaken, woonden wij er volgens mijn denken veel te kort bij, en ik stak dat niet onder stoelen of banken. Telkens als ik er mijn buurlui op wees werd ik uitgelachen, maar dit maakte mij niet gerust. De bezetters van de Hooidonkse ophaalbrug waren dikwijls tegen de avond, met een dronken moffengezicht aan het mitrailleren en vaak hoorde ik de kogels over mijn hoofd fluiten. Vooral als ik in den Briel (een wei onder Son gelegen) zat te melken. Daaraan meende ik te weten dat, bij een eventueel gevecht de kogels veel dichter zouden vliegen en bovendien kon het dan dagen en misschien weken duren.

De kapotgeschoten en ook opgeblazen ophaalbrug bij Hooidonk. Rechts staat nog een Engelse soldaat de schade te bekijken in 1944.

Na een week kwam de oplossing en op zondag 17 september landde de eerste luchtlanding, na een zwaar bombardement in de Sonse hei en werd de versterking van het Wilhelmina kanaal in de rug aangevallen. Vanaf Hooidonk konden wij de troepen parachutisten naar beneden zien komen. Duizenden, een prachtig gezicht was dat, maar het duurde niet lang of de kanonnen spraken hun vernietigende taal. Het was ongeveer 2 uur op de middag toen de gevechten begonnen en ’s avonds was het dorp Son bevrijd en werden de moffen op Eindhoven aan achterna gezeten door de Amerikanen en niet anders om. Want de moffen hadden een aanval van Eindhoven niet verwacht.

Op maandag 18 september was het in Son al wat feestelijk en de driekleur wapperde op de toren en het raadhuis en bij vele particulieren. Velen uit Nederwetten togen naar Son om de Tommies te begroeten en om te kijken. Ook werd die dag Eindhoven bevrijd en op dinsdag 19 september was het ook daar reeds oranjefeest. Men had ook hier allemaal de beste kleren aan getrokken en in groepen ging men naar Son, waar nog steeds nieuwe troepen van uit de lucht naar beneden kwamen. Een geweldig schouwspel, men voelde zich bevrijd en niemand bevroedde wat er boven hun hoofd hing. Het was prachtig weer en op de genoemde dinsdag ging ook mijn vrouw met de andere buurvrouwen naar Son om te kijken, want iedereen ging er heen. Waarom ook niet, maar onderweg ziei mijn vrouw tegen de anderen “Ik kan maar niet geloven, dat wij er zoo gemakkelijk van af komen het is al te mooi”. Overal werd gevlagd. In Nuenen had men op eigen gezag de NSBers maar vast ingesperd. De meisjes liepen in kleedjes van oranje en schortjes van rood wit en blauw. Iedereen had een oranje sjerp of een lintje. Kortom er was hier rondom Eindhoven en ook in de stad zelf volop feest. 

Om de lezer het begrip van mijn pennenvrucht beter bij te brengen zal ik meer personen moeten noemen dan als ik tot nu heb gedaan. Zoals men uit het eerste deel kan merken woonden binnen de omsingeling op Hooidonk drie gezinnen en die bestonden ten eerste uit mijn persoon, mijn vrouw Ciska, het oudste kind Betsie een meisje van 8 jaar, Peter een jongen van 4 jaar en het jongste, Mariedette die 1,5 jaar oud was. Ten tweede: Piet van den Heuvel en zijn reeds genoemde vrouw. Die hadden twee dochtertjes van 2 en 1 jaar en Hein Gerritsen als derde gezin dat bestond uit man en vrouw en 3 kinderen. Die waren de stad ontvlucht om bij eventuele gevechten buiten schot te blijven. Omdat zij dachten dat het bij Gerritsen op Hooidonk, het waren goede kennissen, veiliger zou zijn. Een schuilkelder was er ook aanwezig n.l. van het klooster dat een paar honderd jaar geleden op Hooidonk gestaan moet hebben. Dit was een gebouw van muren van 0,90 meter dikte met een gewelf van steen half onder de grond gelegen. Deze kelders werden gebruikt om aardappelen in te bewaren enz. Er waren drie van die kelders onder een dak, voor ieder gezin één. Als schuilkelder werden er slechts twee gebruikt in die dagen, want wij gingen zoveel mogelijk bij elkaar zitten. Des zondags op 17 september had hij al dienst gedaan want toen vlogen er reeds kogels op Hooidonk van uit Son en uit de beemden en sloegen tegen de muren en ’s avonds zag men ze als vurige tongen vliegen. Buiten de omsingeling woonde langs de weg de molenaar Raaijmakers met gezin bestaande uit man, vrouw en tien grote kinderen, zoons en dochters. Karel de Rooij, een arbeider, met vrouw en kinderen. Dan nog Janus Rovers, boer en Herbergier, met vrouw en kinderen. Verdere persoonsbeschrijvingen zal om meerdere reden achterwege gelaten worden.

Op de maandag volgende op de invasie te Son gingen we weer alles binnen dragen wat we ’s zondags buiten gesjouwd hadden voor eventueel brandgevaar, de fietsen hadden wij in de bonen en in lang lover gelegd, zoals tabaksplanten enz. omdat de moffen die niet zouden vinden, want die pakten ze maar om te vluchten. Kleeren hadden we in de kelders gegooid en zoveel mogelijk gesloten. Verder lag er stro en wat dekens in om te slapen als wij er ’s nachts zouden moeten blijven.

Zoals ik in het eerste deel opmerkte ging mijn vrouw met de buurvrouwen op dinsdag 19 september naar Son om naar de landing vanuit de lucht te kijken. Honderden zweefvliegtuigen daalden daar, zwaar beladen met kannonnen, tanks en manschappen. Reeds vroeg waren zij terug, want het was er niet veilig. De Duitsers drongen op vanuit Best en schoten met zwaar geschut dwars over de weg Eindhoven den Bosch. Een wijle was zij thuis, toen ik in de boomgaard naar de weg, die ik tussen de bomen door kon zien, stond te kijken (de weg Son-Nuenen) en haar riep “Nu hoef je niet naar Son om naar de tanks te kijken, daar komen zij aan!’. Bij beter kijken bleken het moffen te zijn die van Nuenen af kwamen. Later vernamen wij dat men er in Nuenen honderd een en zeventig van die karren geteld had. En die reden met rammelende kettings nader bij op het kanaal af. Meteen kwam er al een boodschapper van Nuenen: Alle oranjelintjes, sjerpen en vlaggen weg want de moffen zijn in aantocht, en wat nog weinig gebeurd is gebeurde nu. De meisjes met rood, wit en blauw kleedjes aan en oranje schortjes, ontkleedde zich op straat. En die nog in Son waren konden niet meer terug. Het was een uur of zeven op de namiddag. Ontsteltenis stond op aller gezichten te lezen. Wat er nu zou gebeuren was geen raadsel meer. Wij gingen de kelder weer in gereedheid brengen. Er werd een kruik met water ingedragen en wat eetgerei. Intussen kwam de mulderin en Karel van Rooij vrouw met haar kindertjes Hooidonk op gelopen en riepen, niet de kelder in, want als hij invalt ben je levend begraven. Wij gaan in de beemd in een sloot liggen. Daar schoot reeds een eerste vuurstraal over de kanaaldijk op Son aan en geweldige salvo’s volgden, waar tussen door mitrailleur- en geweervuur.

Janus Rovers met vrouw en kinderen lieten hun huis in de steek en kwamen naar de kelders gevlucht. De gevechten waren in vollen gang en wij zaten met de ongeveer halve buurt in de kelders te bidden. ’s Avonds was de lucht rood van het vuur.

In Son brandde het wel op een plaats of 3 a 4. Het schieten was toen afgelopen, maar steeds konden wij dat akelige rammelen van de rijdende tanks horen over de keien en wij lagen in de boomgaard te kijken en te luisteren, maar wij konden niets zien. De afstand naar de weg was ongeveer 200 meter. Er naar toe gaan durfden wij niet, want wij dachten aan het rijden te horen dat de moffen terug gingen en de Amerikanen er achter aan. Daar hebben wij morgen geen last meer van zei Berend Dujardin, die hebben er al genoeg van. Gelukkig dat de Amerikanen geen zwaar geschut bij de hand hadden anders hadden ze ons hier tot moes geschoten zo werd er geredeneerd.

Ondertussen werd Eindhoven zwaar gebombardeerd, wat wij van hieruit als een gevecht beschouwde. Ook daar zag de lucht rood van het vuur. Wij zitten er midden tussen in was mijn besluit en wij kunnen er niet meer uit. Naar de weg, dan schieten je de moffen kapot, en de beemd in is ook geen doen in het donker, en ik bad heimelijk: “Heer wil mijn gezin sparen. Huis en erf was toen op de 2e plaats, maar niet mijn, maar uw wil geschiedde”. Des ’s nachts om een uur of 2 werd het stil en de meeste gingen naar bed. Ik zal de wacht houden zei Berend Dujardin maar er zal wel niets meer gebeuren, want de Duitsers zijn weg. De kinderen werden in de kelders te bed gelegd. Een aantal vrouwen ging op stro liggen. Mijn vrouw die zwak en ziekelijk was, ging in huis naar bed en ik ging op de sofa liggen en Dujardin hield de wacht. Ik sliep langzamerhand ook in.

Toen het in de morgen van de 20 ste september begon te schemeren wekte mij mijn vrouw en zei: Er is volk hier dicht bij huis. ”Ga eens kijken.” Ik keek eerst door het raam en ik zag meerdere mannen, soldaten. Ik zeg, dat zullen Amerikanen zijn want het was nog te donker om te onderscheiden wat en wie zij waren, maar zeker was ik van mijn bewering niet. Kortom ik ging naar buiten naar de kelders. Daar lag onze bewaker languit in het stro te snurken. Ik schudde hem eens flink wakker en zeg; Er zijn soldaten hier vlak in de buurt. O, zegt hij dat zijn Amerikanen, en wilde alweer door slapen. Dat weet ik nog zo net niet antwoordde ik. Toen werd hij wakker. Dan zullen wij gaan kijken en wij gingen naar Piet van den Heuvel, want die was ook in huis naar bed gegaan. Daar aangekomen stond er al een Duitser op de stoep om drinken, die had al dorst. Agnes, Hein Gerritsen zijn vrouw die goed Duits verstond was met hem aan het praten en vroeg hem of er hier gevaar zou zijn. Over een uur zijn de Tommie’s hier antwoordde hij en men zou maar blijven waar men was.

Een Duitse tank op de Scheerdonk met rechts het gat van de inslag en boven zit Piet Coolen triomfantelijke op de uitkijk

Van de molenaar vernamen wij later dat hij heel de nacht aanwijzingen had moeten doen over de bruggen hier in de buurt, want generaal Rommel zat bij hem aan een tafel voor de deur en gaf zijn bevelen. Alleen was de oude man thuis gebleven. Al zijn huisgenoten waren gevlucht. Hij kon nog niet tijdig zijn ondergrondse schuilkelder bereiken en moest in een sloot blijven liggen, waarin hij bovendien nog snel moest verkruipen, want de moffen reden zowat een zware tank boven op zijn lichaam. Hij kwam toch met de schrik vrij.

Intussen ging Piet van den Heuvel zijn kar inspannen en laadde wat beddengoed, zijn vrouw en kinderen erop. ”Ik trek er uit,” zo zegt hij, ”God weet wat hier gebeurt, het zit vol Duitsers.” Het was ongeveer zeven uur in de morgen en een bataljon marcheerde over de sluisbrug op Bokt aan, gewapend met pantservuisten enz. Piet reed weg met de kar, Agnes de vrouw van Hein Gerritsen met haar fiets er achterna. Hein bleef door dik en dun zei hij, maar al blaften de mitrailleurs en de bewering van Hein was maar vijf minuten van kracht. Toen had hij ook een fiets tussen de benen en weg was hij. Berend Dujardin en zijn vrouw hadden ook hun fietsen opgezocht en met de kinderen achterop gingen zij er ook vandoor. Ik stelde mijn vrouw voor om ook te vluchten. Wij hadden een snel paard en een tweewielig wagentje. Het paard stond toevallig op stal. Ik had het ’s avonds van te voren niet uit durven doen want de moffen namen ook paarden uit de wei mee. Hadden we maar gevlucht want dan was dat arme paard niet verongelukt. Mijn vrouw zei: ”Laat ons maar hier blijven. Ik kan veel te slecht vooruit.” Zij was ook zwanger. Bovendien kon het op een ander nog veel erger zijn. En wij bleven achter, ik en mijn vrouw en 3 kinderen. En intussen ratelden de mitrailleurs en schalde de eerste tanksalvo’s, en de kogels vlogen over onze hoofden heen. Ik zei niets meer en stapte met mijn gezin de kelder in, waarin wij de vorige avond met de hele buurt gezeten hadden. Een paar kleine dingen werden nog uit huis gehaald en een papier op de deur geplakt waar op stond, hier schuilen burgers. Zo zaten wij daar, naar ik zeker dacht de dood af te wachten, want de Tommie’s die van Son uit schoten, zouden heel Hooidonk wel plat schieten om er de moffen weg te krijgen.

Ik stelde me al voor hoe de buurt, als die terug zouden komen, in het puin naar onze lijken zouden zoeken. Als zij die dan gevonden zouden hebben, zou men vijf onze vaders bidden en fluisterend de dramatiek van het geval bepraten. Steeds nam het schieten toe en groeide aan tot een niet te noemen orkaan van tanksalvo’s waar tussendoor het ratelen van mitrailleur en geweerschoten. Kogels floten en jankten, door de lucht en ketsten tegen de muren. Granaten loeiden. Het was of de hel was losgebroken en een uur verstreek. Zwaar gelaarsde benen stapten langs de kelder waarin wij zaten, wij hielden ons muisstil en hoorden even later een Duitser “Herauss” roepen bij ons huis. Zij hebben niet begrepen waar wij gebleven waren. Mijn vrouw had haar polshorloge aan en zodoende wisten wij hoe laat het was. Even later schampte er een kogel op de muur en vloog door de deur in de kelder in de muur en de stukken steen rammelden tegen de waterkruik. Nu zouden wij maar voor de deur wegblijven en de kinderen daar weghouden. Om een uur of tien hoorden wij vliegtuigen tussen al dit tumult en wij zeiden tegen elkaar dat het nu niet lang meer duren zou. Het was dan ook hetzelfde of we nu of over 20 jaar stierven. Eens moesten wij er toch aan en wij besloten om te bidden en Betsie bad mee en huilde bovendien. Die scheen al iets te begrijpen van den toestand waarin wij verkeerden. De andere twee wisten er nog niets van en zouden nog naar buiten gegaan zijn als wij hen niet tegen gehouden hadden. Het werd 11 uur en 12 uur en nog steeds dat schrikwekkende lawaai van donderende kanonnen en ontploffende granaten, mitrailleren en vliegtuigen. 1 uur op de middag nog zwaardere schoten. Ongeveer 2 uur vielen er 3 ontploffingen vlakbij, zodat de schaduw van een steekvlam op de keldermuur zichtbaar was. Overtuigt als ik was dat wij daar onder de stenen begraven zouden worden lette ik daar verder niet op. Even later hoorde ik buiten zeer nabij iets knipperen. Het schieten was op dat moment iets minder. Ik zag er brand iets vlakbij. Na een halfuurtje zei mijn vrouw, ik zal eens door de spleet in de deur kijken wat er brand als ik kan. Ik zeg nog het is precies hetzelfde, we komen hier toch niet levend weg. Het tumult verzwakte toch en zij keek en zag ons eigen huis branden. Ik durfde er niet uit, want om elke hoek loerde de dood en ons devies was samen sterven of samen leven in deze geweldige uren.

Weer volgde re een nieuwe uitbarsting van salvo’s. Even later hoorde ik onze eigen varkens schreeuwen. Arme dieren en wij konden hen niet helpen ook het paard niet. Ik had nog hoop dat ze zou uitbreken. Na enkele minuten was ook dat voor bij en 8 varkens en het paard kwamen in de vlammen om. Mogelijk was het paard op stal wel dood geschoten, want ik had het niet gehoord. Later verweten sommigen mij, dat ik mijn paard niet had gered. Ik wil niet voor alle paarden van heel het dorp mijn been missen om over de dood maar te zwijgen was mijn antwoord. Nog een uur later ongeveer half vier in de middag hield het schieten op en durfden wij uit de kelder en liep[en langs onze boerderij. Het was een vuurzee en er viel niets meer te redden. Papa zegt Peter: “Nu brand ons huis af en hebben wij niets meer en hij snikte het uit, geen bed meer, geen stoel meer, niets meer”. En mijn zoon huilde en ik wist geen raad. Twee dagen later zegt hij: ”Ons huis is helemaal kapot en nu moete gij maar een nieuw maken”. ”Dat zal ik doen jongen,” zeg ik.

De plaats waar de eerste bom was neergekomen in Nederwetten en waar de schuur van de familie Saris op de hoek van de Hoekstraat en de Broekdijk werd vernietigd Op deze plaats is nu bloemkwekerij Fleuramo gevestigd.

Toen zagen wij de Amerikanen aan de overkant van de Dommel liggen, daar gingen wij naar toe, want ik wilde weg van Hooidonk en hoopte door het water met de kinderen op mijn rug en met behulp van hen aan den overkant te komen en dan te vluchten, achter de linie. Na 6 à 7 uur de dood onder ogen gezien te hebben en ons huis een puinhoop, er was niets meer wat mij hier nog bekoorde. Ik beduidde hen dat ik door het water wilde, verstaan kon ik hen en zij mij niet, en zij zochten naar een boot maar er was er geen en het water bleek toch te diep. Zij beduidden ons dat zij dorst hadden en wij haalden water waarvoor zij ons een bus cornedbeef over de Dommel gooiden. Hun kruiken met water gooide ik er over en zij waren erg dankbaar, maar wij konden er niet over en moesten blijven waar wij waren, alleen op Hooidonk. Voor ons in de Dommel lag een gesneuvelde Duitser. Zijn mitrailleur lag op de kant omver geschopt. Verschrikkelijke niets ontziende oorlog. Het kan een slechte zijn geweest, misschien wacht een vrouw met kinderen verbeidend op zijn terugkomst, waarvoor die kinderen elke avond bidden. Hij kan ook een moeder gehad hebben die op zijn thuiskomst hoopte en hier ligt hij dood in een vreemd land gestorven als een dier. En zo lagen er duizenden van alle naties. Want de oorlog duurde meer dan 5 jaren.

Ondertussen begonnen de moffen weer te vuren en de kogels petsten voor ons in het water neer. Wij stonden onder aan het water en niet met het hoofd boven de kant uit. Een Amerikaan legde zijn geweer aan over onze hoofden heen, maar vuurde niet en een ander vuurde met een mitrailleur terug, zodat wij daar tussen de kogels stonden. Toen dat even geduurd had hield ook dat weer op en de Amerikanen gingen terug en lieten ons alleen, maar ik sprong op de kant met Peter onder mijn enen arm en zo liep ik op een hand en voeten zo hard als ik kon weer naar de kelder. Nadat ik Peter er ingezet had ging ik terug om de anderen te halen, maar die kwamen er al aan en meteen barste er alweer een tanksalvo los dat nog een uur of anderhalf duurde. Toen wij daar aan het water stonden beduidden ons de Amerikanen dat de Germany weg waren en wij hoorden toen ook in de verte de vliegtuigen er over vliegen en tevens hen beschieten. Maar zij schenen toch niet ver weg te zijn. Tegen de avond werd het weer stil en hoorden wij weer dat akelig gerammel van die tankkettings over de keien Ik meende aan het rijden te horen dat de moffen weer terug kwamen en ik zeg tegen mijn vrouw als er niemand van de buurt terug komt, dan komen de moffen weer terug en dan begint het morgen weer opnieuw.

Een bange nacht brak aan. Niemand kwam terug. Uren hebben wij staan luisteren, en maar niets dan dat akelig rammelen van die tankkettings, van, naar wij dachten te terug kerende moffen om in de morgen opnieuw te beginnen. Dan een schot hier, dan enkele schoten daar, soms zeer van nabij, meestal Duitse knallen, want ik kende het verschil. De schoten uit de Amerikaanse geweren waren scherper. Ik zeg tegen mijn vrouw, morgen begint het weer opnieuw. Wij moeten hier weg zien te komen, er blijft geen steen op de anderen. De kinderen sliepen rustig op wat stro en een paar dekens. Ondertussen volmaakte zich het drama van onze ouderlijke boerderij. Dan hoorden we glas vallen, dan weer een balk of zo iets. Een stuk ijzer enz. Al deze geluiden waren op zichzelf al schrikaanjagend in de overigens stillen vredige nacht.

Waar zullen wij heen gaan. Op weg en dan op Nuenen of Gerwen aan. Dan komen we achter de Duitse linie’s. Dat liever niet. Liever de Tommie’s. Ten slotte werd er besloten, zo gauw als het zou dagen een vlucht te wagen naar Woensel of Vlokhoven. En zo gebeurde het dat wij om ongeveer half zeven in de morgen van de 21e september 1944 van huis en erf wegvluchten. Eer durfden wij niet, wij kenden geen wachtwoord, en zo was het veel te gevaarlijk. Om vier uur hadden wij horen schieten. Mijn vrouw had een witte zwagger aan. Peter werd een sporthemd omgehangen van Hein Gerritsen, dat daar nog in de kelder lag. Mijn vrouw nam Betsie en Peter bij de hand, en ik nam de kleine Maridette op den arm en vooruit ging het door de boomgaard op de sluisbrug aan. Als die nu maar niet opgeblazen was. Wij zagen niemand en de brug was nog intact. Wij konden nog niet ver zien. Zodat wij nog niet op de weg konden zien of er nog tanks stonden. Toen wij over de brug waren liepen wij op een gesneuvelde koe en een eindje verder lagen paarden en koeien als gezaaid. Allen verminkt of doodgeschoten, veel doodgeschoten. Ik telde in een wei 3 gesneuvelde paarden. Wij gingen vlug door en wij kwamen in de Boktse straat waar verschillende boerderijen, nog lagen te branden zoals de onze. Bijna allemaal waren die daar verwoest. Bij de weg Eindhoven den Bosch waren de huizen nog heel. Daar zagen we ook de eerste kennissen. Wij waren levend uit de hel gekomen, maar dat was ook zowat alles en wij waren aangewezen op de genade van anderen. Om ongeveer half 8 kwamen wij van alles beroofd op Vlokhoven aan.

Jan Maat die met een zuster van mijn vrouw getrouwd was (mijn vrouw’s vader was daar ook in de kost) nam ons enkele dagen vriendelijk op.

Op de middag zei men te Nederwetten dat wij verongelukt zouden zijn want men kon ons niet vinden. Toen wisten wij ook dat de moffen terug getrokken zouden zijn en ik ging terug om naar de koeien te kijken en eventueel te melken. Die waren sinds dinsdagmorgen niet meer gemolken en het was nu donderdagmiddag. Op Hooidonk aangekomen werd ik geluk gewenst dat wij nog leefden, door de mulder en Hein Gerritsen kwam mij schreiend te gemoed. Ik heb heel Hooidonk afgeroepen over u, zo zegt hij en ik kon u niet vinden. Wees gerust antwoordde ik. Wij zijn allen gezond. In de wei lagen ook 2 dieren dood geschoten. Verder vernam ik nog dat Arn. Van Moorsel met zij gezin plat in een kippenhok gelegen hadden met veel angst. Maar niemand was getroffen en Janus Rovers was ook gevlucht met zijn gezin.

Vier dagen bleven mijn vrouw en kinderen op Vlokhoven en ik moest naar Hooidonk om te werken. Toen kwamen wij terug en wij hebben bij buurman Piet van den Heuvel 10 dagen ingewoond. Inmiddels was het kippenhok wat Hein Gerritsen ons aanbood gereed om in te wonen en trokken wij begin oktober in het kippenhok, waar we na bijna 13 maanden uit konden om in de noodboerderij te gaan wonen.

Op 20 januari 1945 werd ons een zoon geschonken en wel in het kippenhok, die wij Alexander noemden een min of meer koninklijken naam, dat hoort zo als men in een paleis geboren is. Laat ik nog even vermelden dat door ons de puinhopen van onze ouderlijke boerderij in alle toonaarden betreurt zijn. Dat de 13 maanden die wij in het kippenhok woonden, mede door de geboorte van een zoontje, daar wij niets bezaten wat kleeding en dekking betrof, en bijna niets te koop, niet zonder zorgen zijn geweest.

 

Een groep Engelse militairen welke ingekwartierd was in Nederwetten na de oorlog

Naschrift:

Bovenomschreven gebeurtenis wordt door mij beschouwd als een historisch familiedocument voor heel mijn nageslacht. Ik verzoek het de waarde lezer ook zo te beschouwen. Daar volgt dan uit wanneer het iemand buiten mijn bloedverwanten in rechte lijn het ter lezing heeft, verplicht is terug te bezorgen aan genoemde verwanten. Zou het vroeg of laat gedrukt worden moet een exemplaar in de familiestam blijven opdat men kan zien wat eens de voorouders hebben meegemaakt. Dit is geschreven in de noodboerderij die gebouwd is op de grond die ter kadaster Stakenburg heet. Zo zou ik later de definitieve boerderij ook willen noemen,’Hoeve Stakenburg”. Vroeger stonden de boerderij met gebouwen op Hooidonk. Dat ik hier liet bouwen kwam beter uit met de ligging van de gronden.

Stakenburg, 24 februari 1946.

Franciscus Gruithuijzen.

Aldus het getuigenverslag van de gevechten rond en op Hooidonk. Franciscus Gruithuijzen overleed op 12 januari 1947. De definitieve boerderij was toen nog in aanbouw en is door zijn vrouw Ciska naar Frans genoemd: “De Franciscushoeve”. Daar woont nu zijn kleinzoon Frans en Peter heeft zijn woning Stakenburg genoemd. Ciska Gruithuijzen-Renders overleed op 5 september 1952.

Zoals de oorlog in Nederwetten is geëindigd zo is hij ook begonnen met het afwerpen van twee bommen waarvan een bom de schuur van de familie Saris op de hoek van de Hoekstraat en de Broekdijk heeft getroffen. De andere bom was gevallen op de plaats waar nu op de hoek het garagebedrijf is gevestigd.

Na het einde van de oorlog hebben nog diverse Engelse militairen ingekwartierd gelegen in Nederwetten.

Dit artikel is geschreven door Jos Thielemans en eerder verschenen in het boek “Van Hooidonk tot Soeterbeek; Nederwetten in woord en beeld in de 20e eeuw” (2005).