Van gildebroeders en gildezusters

De jaarlijkse fancy-fairs ten bate van het Missie­ thuisfront en de verschillende jubilea van de zusters van J.M.J. vormden evenementen, die duidelijk het klooster als oorsprong en middelpunt hadden. Van een heel andere aard zijn de jaarlijks terugkerende feestelijkheden, die door de verschillende Nuenense gilden sinds jaar en dag georganiseerd worden: kleurrijke bijeenkomsten en krachtmetingen, zoals “teerdagen” en Kringgildedagen, koningschieten enzovoort. Culturele evenementen die voortkomen uit eeuwenoude tradities, waard om hier wat nader beschouwd te worden.

Na de Gildemis neemt bisschop J. ter Schure in mei 1989 met pastoor J. van Oosterhout de hernieuwing van de eed van trouw af. Uiterst hnks de heer Covers (Kring-secretaris), daarnaast M. v.d. Berk (met hellebaard), dan W. Cornelissen (koning St. Anna-gilde Nuenen-dorp), Mgr. ter Schure en pastoor van Oosterhout, daarnaast de heer H. Luyten (Kring-voorzitter).

In het jaar 1616, bijna vier eeuwen geleden dus, telde Nuenen al drie schutsgilden; dat vermeldde bisschop Nic. van Zoes in het verslag van zijn kerkvisitatie op 27 april 1616. Hij noemde ze alle drie: het St. Antonius Schut (van oudsher voor de bewoners van Opwetten) het St. Anna-gilde (voor de bewoners van Nuenen-dorp) en het St. Catharina­ gilde (voor de bewoners van Boort). In Gerwen kent men al van oudsher het H. Kruis-gilde; ter gelegenheid van de kerkvisitatie aldaar in 1619 meldde de visitator, deken Thomas Stricken uit Helmond, dat de gildemeesters van het H. Kruis rekening en verantwoording dienden af te leggen voor de pastoor en de schepenen. En in 1989 vierde in Nederwetten het St. Anna-gilde haar 375-jarig bestaan: een traditie die dus teruggaat tot het jaar 1614.

Tradities in het gilde-wezen: het eerste schot wordt gelost door meneer pastoor (hier pastoor Gerrits). Door het eerste schot van een wereldlijke of kerkelijke autoriteit wordt de boom “gevrijd” (hetgeen wil zeggen: vrij gegeven voor de overige leden van het schut).

Hoe zijn de gilden ontstaan?

Om hier enig inzicht in te krijgen moeten we terug naar de oorspronkelijke betekenis van het begrip “gilde”. De naam is afgeleid van het oudgermaanse woord “geldan”, dat inleg of offer betekent. De gilden hadden in de alleroudste tijden dus iets te maken met het offeren van geldelijke bijdragen en nog altijd is de “offergang” in onze tijd in gildemissen een zinvolle traditie; vooral in de kerkdiensten ter nagedachtenis aan een overledene heeft deze offergang zich het langst gehandhaafd. In de middeleeuwen kende men in Nederland drie verschillende soorten verenigingen, die de naam “gilde” droegen: schuttersgilden, ambachtsgilden en een aantal zuiver godsdienstige verenigingen van uiteenlopende aard. Wat ze samen gemeen hadden was oorspronkelijk de band met de kerk en met de kerkelijke erediensten. Uit een lijst van 1570 blijkt, dat alle Amsterdamse gilden een eigen altaar bezaten (de rijkere gilden zelfs een eigen kapel). Soms verenigden heel willekeurige beroepen zich, om samen toch maar een altaar te kunnen bekostigen. Hieruit blijkt dat de economische motieven (het verenigen van mensen met eenzelfde ambacht) op de tweede plaats kwam, na de godsdienstige motieven (het stichten en onderhouden van een eigen altaar in de kerk).

Na de Reformatie verdwenen in 1578 in Amsterdam de zuiver godsdienstige gilden helemaal; in de meeste Hollandse steden gebeurde rond die tijd hetzelfde. De verenigingen bleven wel bestaan als schuttersverenigingen, maar de term “gilde” werd niet meer gebruikt; de enige gilden die de Reformatie overleefden waren de ambachtsgilden. Ook de altaren verdwenen, evenals het deelnemen aan processies. In 1486 telde Amsterdam 19 gilden (die toen deelnamen aan de feestelijke intocht van keizer Maximiliaan van Oostenrijk); in 1570 telde men in onze hoofdstad al 25 gilden.

Van Amsterdam terug naar eigen streek. De gemeente Nuenen c.a. telt vijf gilden en de vraag rijst: hoe ontstonden deze schuttersgilden en wat was hun doel? Waren het van oudsher kerkelijke broederschappen, of waren het burgerwachten die have en goed van de dorpelingen beschermden? Wim Cornelissen gaat in zijn in 1989 verschenen boekje “Geschiedenis van het gilde van St. Anna Nuenen-dorp” op deze vraag in. Al doen de geweren en kruisbogen van de gildebroeders en titels als “kapitein” en “standaardruiter” denken aan krijgshaftige verdedigers van huis en haard, toch moet aangenomen worden dat de grote meerderheid van de schuttersgilden op het platteland is ontstaan als kerkelijke broederschap.

Het oudste schildje van de koningsketen van het St. Anna­-gilde van Nuenen-dorp, geschonken door jonkheer Floris van Berckel van Eyck, Heer van Nuenen, Gerwen en Nederwetten

 

De meeste schuttersgilden in Brabant en Limburg en in Vlaanderen ontstonden inderdaad als kerkelijke broederschap. De wapens, zoals geweer of kruisboog, die veel gildebroeders met zich meevoeren lijken weliswaar te duiden op een verdedigende taak; maar ze werden en worden echter uitsluitend gebruikt voor het schieten als sport. Dat de Brabantse plattelandsgilden géén strijdbare burgerwachten vormden wordt duidelijk geïllustreerd door de instelling van een burgerwacht in 1649 in St. Oedenrode. De plaatselijke overheid stelde deze burgerwacht in om vagebonden op te sporen…. terwijl St. Oedenrode in die tijd toch verschillende schuttersgilden telde! Die gilden waren dus duidelijk géén weerbare militante groeperingen.

Het Sint Anna-gilde van Nuenen-dorp in 1989. Zittend van links naar rechts: Henk van Rooy, Arie Bienfait, Joop Ploos van Amstel, Wim Cornelissen (met schilden, als regerend koning), Piet Royakkers, Ton de Brouwer, Piet Meulendijks. Staand van links naar rechts: Gijs de Brouwer, Gerard Aarts, Jan Vereijken, Wil van de Berg, Theo van Maasakkers, Henk van Maasakkers, Hans Visser, Wim Derks, Ludo Thomasse, Jan van Maasakkers, Riny van Rooy (met vaandel), Lou Bouhuys, Jan Smits, Tonny Brouwers, Foppe de Lang, Bert Vereijken, Wim Kok, Wim van Rooy en Martijn Ploos van Amstel.

Wim Cornelissen omschrijft in zijn boekje het schuttersgilde, of de “dorpsguld”, als volgt: “een van oorsprong kerkelijke broederschap met een openbare functie, die de schietsport beoefent en die zo mogelijk haar gebruiken en gewoonten in stand houdt.”

De kerkelijke oorsprong lag in het feit, dat de broederschappen aanvankelijk werden gesticht met als doel de armenzorg of het begraven van doden, het verplegen van pestlijders enzovoort. In de “gildekaarten” (statuten) van de schuttersgilden werd de kerkelijke gebondenheid meestal uitdrukkelijk vastgelegd.

De gildezusters van het St. Anna-gilde Nuenen-dorp, in 1975 bijeen (in “De Ossekop” te Son). Zittend van links naar rechts: Jo van Rooy-Klomp, Netty Vereijken-Maures, Nelly van Maasakkers-Blijs, Marietje van Maasakkers-Schepers. Staande van links naar rechts: Tonnie van Happen, Greetje Thomasse-Bartman, An Kok­-van de Vondervoort, Diny Smits-Verijken, Gerda Cornelissen-van der Velden, Nellie Derks-Schepers, Juliette Aarts-van Teeffelen, Ria Vereijken-Verstappen.

Zo lezen we in een gildekaart van 1612 uit Schijndel: “Alle de guldebroeders ende zusters sullen schuldig sijn op feestdagen van Sint Barbara en Sint Lucia der dienst godts te hooren en den autaer ende de beelden reverent te doen.” En in de gildekaart van het H. Kruis-gilde van Gerwen, vernieuwd op 4 november 1756 lezen we: “Item op H. Cruijsdagh sal eenijder moeten ter kerke komen en moeten offeren twee penningen tot profijt als voor; dies sal men alle jaren misse doen voor ‘t Cruijs…” enzovoort.

In zekere zin kan men het lidmaatschap van een dergelijke broederschap zien als een soort “levens­ verzekering”: na iemands dood werd er gezorgd voor een waardige begrafenis en men werd ingeschreven in het boek van de overleden broeders. Dat betekende, dat er regelmatig heilige missen werden opgedragen voor de zielerust van de overledene. Een goede toekomstverzekering dus  en nog tijdens het leven stond het lidmaatschap borg voor aangename tijdpassering! De “openbare functie” van het schuttersgilde, zoals genoemd in voorgaande omschrijving, houdt in dat de dorpsguld plaatselijke en nationale feestdagen opluistert door in vol ornaat met vaandel en trom door het dorp te trekken, het vendel te zwaaien enzovoort.

Gerard Aarts, tamboer van het St. Anna-gilde, Nuenen-dorp. Op de sjerp het heraldische wapen met de molenijzers, de dwarsbalk en de vogel en het motto “Waert ombenyt”.

Bij alle activiteiten die een gilde traditiegetrouw onderneemt vormt het houden van schietwedstrijden een wezenlijk onderdeel. Op een lange paal, de “schutsboom”, wordt een houten vogel geplaatst (in sommige streken de “papegaai” genaamd). De kunst is deze vogel eraf te schieten. Meestal wordt de vogel meerdere malen getroffen; “koning” wordt degene, die het laatste restje naar beneden haalt. Wie driemaal achtereen koning schiet wordt keizer, een titel die vele voorrechten met zich meebrengt: zoals bijvoorbeeld het gratis “teren”.

Ieder gilde kent haar eigen gebruiken en tradities, die vaak zeer gedetailleerd zijn vastgelegd in de “kaart” ofwel het reglement. Zo vermeldt de kaart van het St. Anna-gilde Nuenen-dorp anno 1711 betreffende het aannemen van nieuwe leden: 

“In den eersten zal men in deese gulde nemen goede eerbare mannen jonggesellen en de jonge dogters met raade van de deekens ende guldebroeders van de voorschreven gulde.”

Ook het uittreden werd omstandig gereglementeerd:

“Item soo wie uytter gulde begeert te gaan zal moeten geven een pont was of tien stuyvers daar­ voor, maar als die gulde besteet is dan zal hij eerst moeten comen teeren, eer hij daar uyt mag gaan.” Vloeken of andere grove taal en onmatigheid in het gebruiken van spijs of drank was strikt uit den boze: “Item soo wie eenige eede sweert ofte vloeckt ofte soo veel eet ofte drinckt, die sal gehouden weesen te geven voor die guldebroeders een vierde vath bier sonder tegenseggen.”

Het St. Anna-gilde van Nuenen-dorp is waarschijnlijk opgericht in het begin van de 17e eeuw: dat valt af te leiden uit het oudste schildje, dat indertijd geschonken werd door jonker Floris van Berckel van Eijck (het schildje met het devies “Waert ombenyt”). Dergelijke schotelvormige schildjes werden na het jaar 1600 gemaakt. Deze Floris van Berckel werd Heer van Nuenen in 1609; en hij droeg de heerlijkheid over op zijn oudste zoon omstreeks 1650.

Misschien was jonker Floris de oprichter van het St. Anna-gilde; verschillende gegevens zouden daar op kunnen wijzen. Zijn enige dochter gaf hij de naam Anna; en in 1620 loste hij een pacht van 10 vaten rogge af, ten behoeve van het Sint Anna-altaar (welk altaar door de St. Anna-gildebroederschap onderhouden moest worden). De geschiedschrijver van het St. Anna-gilde, Wim Cornelissen, houdt het op 1610 als jaar van oprichting van het gilde; in ieder geval bestond het gilde al vóór 24 oktober 1613, aangezien het toen in een legaat (van Henriek Berthrums) bedacht werd.

Dit artikel is geschreven door Nico Nagtegaal en Harry Smits en eerder verschenen in het boek “Dwèrs door Nuenens verleden”, herinneringen aan het oude Nuenen, Gerwen en Nederwetten (1991).