De meisjesschool
In 1887 begonnen de zusters behalve hun werkzaamheden aan de “bewaarschool” ook met het geven van lager onderwijs aan meisjes. Nuenen telde tot 1887 slechts 3 openbare lagere scholen, één in elk kerkdorp. In het schooljaar 1887-1888 liep het aantal meisjes in die drie scholen samen terug van 168 tot 56. Deze terugloop werd uiteraard vooral veroorzaakt door de oprichting van de R.K. bijzondere lagere school voor meisjes, aan het Hei-Eind in Nuenen.
De zesklassige meisjesschool startte met 101 leerlingen, verdeeld over drie lokalen; in ieder lokaal zaten twee klassen van gemiddeld 34 leerlingen. Ruim dertig jaar later, in het schooljaar 1921/22, telde de school 160 leerlingen, met een gemiddelde van 53 leerlingen per lokaal (terwijl volgens de Onderwijswet van 1920 het maximum aantal leerlingen per leslokaal maar 48 mocht bedragen). Het schooljaar liep in die tijd overigens van 1 april tot 31 maart. Ook bij de meisjesschool van de zusters bestond, evenals bij de bewaarschool, een administratief onderscheid tussen de “burger”-kinderen (dat waren dus de betalende leerlingen) en “arme” kinderen (die gratis onderwijs ontvingen). Dit onderscheid bleef bestaan, totdat in Nederland bij wet het bijzonder onderwijs volledig werd gelijkgesteld aan het openbaar onderwijs (en dus ook in gelijke mate van rijkswege bekostigd).
In Vinkel voerden wij in 1987 een gesprek met de toen 83-jarige mevrouw Bax, inmiddels overleden. Ze werd in 1904 geboren als Mieke van der Linden, op een boerderij die gelegen was in wat toen nog “het Hool” heette. Tegenwoordig heet deze zijweg van de Boordseweg echter de Geer. Mieke bezocht de school van de zusters van 1910 tot 1917. De dag begon in die tijd voor de jeugd al vroeg: om zes uur op, om zeven uur in de Clemenskerk present voor de mis. Ze hadden dan al een hele wandeling over de Nuenense zandwegen achter de rug. Bij het klooster aangekomen moesten ze het laatste stukje nog langs de weide, waar de koeien van de zusters graasden. Die wei was gelegen op de plaats, waar in 1926 de nieuwe school gebouwd werd. Mieke herinnerde zich tijdens ons gesprek nog als de dag van gisteren, dat er als ze ‘s morgens naar de kerk ging al een zuster de koeien zat te melken.
Eéns per week moest er schoolgeld meegebracht worden. Naar onze huidige maatstaven gerekend was dat niet veel: drie stuivers had ze elke week bij zich, veilig weggestopt in de zak van haar schort. Die drie stuivers waren dan wel voor drie kinderen uit het gezin samen. De ingang van de school was gelegen aan de Kloosterstraat. Via een poort ging je naar binnen, want de speelplaats was met een hoge schansmuur omgeven. Het was nog in de tijd van de oude “ingebouwde” school.
Klas 5 en 6 van de meisjesschool op een foto uit 1924
Een griffeldoos was in die tijd een heel bezit. Je had heel eenvoudige, met een schuifdeksel. Maar je had ook griffeldozen met twee verdiepingen en allerlei vakken en vakjes. In de griffeldoos zaten uiteraard griffels en verder potloden en een sponsje en een zeem. Als thuis de huishoudzeem versleten was, was de jeugd er als de kippen bij: uit het minst versleten deel werd dan weer een nieuw zeempje voor de griffeldoos geknipt.
Al kregen de meisjes en de jongens in die tijd op verschillende scholen les, catechismus kregen ze gezamenlijk, van pastoor van der Vleuten. Die was daarbij zeer streng en onoplettendheid en het uithalen van streken werd dan ook streng bestraft. Mieke van der Linden, later mevrouw Bax, herinnerde zich duidelijk dat onder anderen de jongens van Pijs nogal eens een oorvijg in ontvangst mochten nemen. En aangezien hun vader in die jaren als veldwachter de orde en rust in Nuenen handhaafde, waren deze jongens dus al jong vertrouwd met de sterke arm van zowel het geestelijk als het wereldlijk gezag.
Op het Boort woonde voorheen mevrouw Swinkels. Wij mochten daar verschillende gesprekken met haar voeren, toen zij de 80 al gepasseerd was; zij is inmiddels eveneens overleden. Als klein meisje bezocht ze de catechismuslessen van pastoor van der Vleuten; ze heette toen nog Mina Vogels. Ze herinnerde zich, dat er tijdens de catechismusles nogal eens strafregels vielen. Wanneer er in een bepaalde bank twee kinderen zaten te praten, was de pastoor snel met het wijzen van vonnis: de hele bank strafregels! Wie er in die bank nu wél of wie er niet gepraat had deed er niet toe; in zulke details verdiepte de pastoor zich niet. Zijn strafmaat was daarbij niet flauw, want 500 regels waren het er al gauw.
Mina herinnerde zich één van de jongens, die nogal vaak getroffen werd door een straf van de pastoor. Erg diep leek de jongeman in kwestie daar niet van onder de indruk te komen. Op een keer maakte hij er maar vast 1000 op voorhand en toen het weer eens zover was, bood hij de pastoor meteen bij het aankondigen van de straf een dichtbeschreven papierbundel aan met de woorden: “Hou er hier maar 500 van af!”
De zusters op school kenden, indien nodig, ook straffen. Wie erg ondeugend was (en dat betekende meestal: wie kletste of propjes gooide), kreeg strafregels óf werd naar de gang verwezen. In die lange lege gang stonden dan de klompen, netjes twee aan twee onder de kapstokken. Want in het klaslokaal had je pantoffeltjes aan, als je tot de iets meer bevoorrechte klasse behoorde; of je zat gewoon op je kousenvoeten in de klas. Ook herinnerde Mina zich tijdens onze gesprekken nog goed de grote kolenkachels, die in de school van de zusters in de klaslokalen stonden. Wanneer die kachels in de winter aan waren kwam er tegen tienen steevast een zuster vanuit het klooster, met een emmer nat zaagsel. Dat werd in de kachel gestrooid, om het vuur te temperen. De zusters waren gewend om zuinig met de dingen om te gaan…
Mina vond de zusters wel streng, maar van duidelijk voortrekken van bepaalde kinderen heeft ze weinig gemerkt. Met Pasen bracht ze, evenals veel andere kinderen, eieren voor de zusters mee. En in de herfst ging er vlees van het geslachte varken naar de pastoor en ook naar de zusters. Dat vlees was meestal niet het slechtste van het varken en in de volksn10nd heette dat: “mee de krep naar de pastoor.” Voor de kinderen was het altijd feest, als er iets aan de zusters afgegeven moest worden. De beloning was dan meestal een “schilderijtje”, een of ander ingelijst plaatje met een vrome voorstelling. Een andere plezierige herinnering had Mina aan de schoolwandelingen naar het Broek. Alle meisjes liepen dan keurig twee aan twee, onder begeleiding van een zuster. Bij zo’n wandeling hoorde ook een lied en Mina kende na zoveel jaren de woorden nog:
“Midden in de zomer gaan wij naar buiten,
Dan horen wij die mooie vogeltjes fluiten.
Twee aan twee:
Zo gaan wij met de zusters mee!”
In het Broek groeiden wilde aardbeitjes die, hoewel ze kleiner waren dan de gekweekte, prima smaakten. In het Broek werden dus die aardbeien gezocht en geplukt en met smaak gegeten. Om dan, zingend, weer terug te wandelen naar de school op het Hei-Eind.
In alle verhalen van thans volwassen vrouwen, die vroeger de meisjesschool aan het Hei-Eind F26 bezochten, duiken steeds weer dezelfde namen van zusters op. Een bijna legendarische faam verwierven zich zuster Irenée, zuster Regina en zuster Rosarie. En natuurlijk zuster Everdini, die jarenlang hoofd van de H. Hartschool was. Zuster Irenée Wagemans was afkomstig uit Zutphen in Gelderland. Ze was aan de school verbonden van 1892 tot 1942, vijftig jaar lang dus. Van de VUT had in die tijd nog nooit iemand gehoord. Zuster Irenée stierf in de oorlog, op 3 juli 1942.
Over zuster Irenée weet Mien van Wijk heel wat te vertellen. Deze zuster waakte met strenge hand over het zieleheil van de meisjes van toen. Ze was altijd bang, dat de meisjes er te “hups” uitzagen. Loshangend haar was taboe, het haar diende gevlochten te zijn. Maar niet altijd lieten alle haren zich vangen in een strakke vlecht, zodat er soms aan weerszijden van een jong meisjesgezicht nog enkele dartele krullende lokken te zien waren.
Dit nu was zuster Irenée een doorn in het oog. Zij hief dan een vermanende vinger en sprak op strenge toon de volgende bezwerende woorden:
“Gekrulde haren, gekrulde zinnen: Gekruld van buiten, gekruld van binnen!”
Zuster lrenée bereidde ook alle kinderen voor op de eerste H. Communie en tevens op wat toen nog de Plechtige H. Communie heette. Uiteraard hoorde bij een dergelijk feest een passend lied; en Mien van Wijk schudt de tekst na al die jaren nog altijd zonder meer uit haar mouw:
“O, kindje Jezus, klein als wij: Als we aan U denken zijn we blij, Want gij werd, Lieve Heer, een kind. ‘t Was zeker, wijl Ge ons bemint!”
De 5e en 6e klas van de meisjesschool, die in 1926 geopend werd
Louise Goudsmits herinnert zich, hoe er geoefend moest worden in het ontvangen van de communie. Daarbij moesten de kinderen leren hun handen onder het witte kleed te steken, dat de communiebank in de kerk afdekte. Hiervoor had zuster Irenée een geheel eigen methodiek ontwikkeld. Ze zette zich op een stoel, in haar zwarte habijt, met daar overheen een blauw schort die om haar middel was gestrikt.
Alle kinderen naderden om beurten, knielden neer en staken hun handjes onder dat blauwe schort van zuster Irenée, het gezichtje vroom geheven en de mond geopend. De zuster deed dan, alsof ze de hostie uitreikte. Eén klein meisje uit die tijd, Jo Goudsmits, werd tijdens zo’n oefenprocedure overvallen door een lachbui. Dit nu had ernstige gevolgen. Vader Goudsmits werd nog diezelfde avond op het klooster ontboden, om over het gedrag van zijn dochtertje onderhouden te worden. Op de grote dag zelf gedroeg Jo zich echter voorbeeldig! In latere jaren zou ze bij de zusters van de H. Hartschool als onderwijzeres gaan werken.
Toen zuster Irenée 25 jaar in het Nuenense klooster en in de school werkzaam was geweest, werd dat uiteraard plechtig gevierd. Dat was in 1917 en opnieuw werd er gezongen, want er was voor de gelegenheid een speciaal feestlied gecomponeerd. Wie van de lezers of lezeressen kan zich nog herinneren, dat ze toen de volgende lovende woorden hebben meegezongen?
“Heil u, zuster Irenée,
Heil op deze blijde stonde!
Mogen wij, verheugd van geest,
Luid uwen lof verkonden.
Nu ge een kwart eeuw hier met vreugd
Hebt gewerkt voor Nuenens jeugd!”
Zuster lrenée gaf de “gewone” vakken: rekenen, taal, Bijbelse geschiedenis bijvoorbeeld. Zuster Regina gaf handwerkles en zingen en zuster Rosarie natuurkunde en aardrijkskunde. En bovendien… zuster Rosarie gaf gymnastiekles! Tot 1923 waren de zusters van J.M.J. in Nuenen, strikt genomen, in dienst van het kerk- en schoolbestuur van de Clemensparochie. Dat kerkbestuur was namelijk eigenaar van het gehele kloostercomplex.
Na de invoering van de Onderwijswet van De Visser in 1920, waarbij religieuze leerkrachten voortaan een rijkssalaris met pensioenrechten ontvingen (de bekende “gelijkstelling”), gingen in ons land veel kloosters en scholen die door kerkbesturen gebouwd waren in volledig beheer en eigendom over naar de religieuze congregaties zelf. Zo ook in Nuenen. In 1923 werden de zusters van J.M.J. van de “Mariënburg” in Den Bosch voor de somma van f 20.000,- eigenaar van het Nuenense klooster. In het desbetreffende contract werden onder andere de volgende bepalingen opgenomen:
- de Congregatie belast zich met het voorbereidend onderwijs aan jongens en meisjes beneden de 7 jaar (de “bewaarschool” dus);
- voorts met het onderricht in de catechismus aan jongens en meisjes, in zoverre dat door de zeer eerwaarde heer pastoor gewenst wordt;
- met het lager onderwijs aan meisjes;
- met het onderricht in de vrouwelijke handwerken voor meisjes, die aan de leerplicht hebben voldaan;
- met de zorg voor de patronaten en volkshuis houdscholen, in verband met het beschikbaar stellen van leerkrachten.
(De overige bepalingen hadden o.a. betrekking op de zorg voor ouden van dagen, enz.)
In 1926 werd een nieuwe vijfklassige school betrokken. Dit gebouw lag eveneens aan de Kloosterstraat, maar was nu niet meer “ingebouwd”. In de oorlogsjaren was zuster Everdini hoofd van deze school.
De nieuwe school, gebouwd in 1924-1926 op een foto uit 1946. De twee lokalen uiterst links werden in 1932 bijgebouwd.
Zuster Everdini verwierf zich in haar Nuenense jaren, naast haar onderwijskundige kwaliteiten, een zekere faam door haar stille strijd tegen de Duitse bezetter. Zo liet ze rondom de school goudsbloemen inzaaien; toen die gingen bloeien was de hele schooltuin één zee van oranje. Pastoor Aldenhuysen kwam haar persoonlijk complimenteren met deze vondst, die Neerlands trouw aan koningin en vorstenhuis uitbeeldde. Maar de autoriteiten bleken op dit punt overgevoelig te zijn. Van hogerhand kwam er dan ook al gauw een bevel, om de bloemen onmiddellijk te verwijderen. Zuster Everdini volgde deze opdracht onverwijld en wel zeer letterlijk op: ze liet de meisjes de bloemen plukken en in de haren steken. Om vier uur waren Kloosterstraat en omgeving opnieuw één zee van oranje – en van gniffelende toeschouwers.
In de moestuin naast de werkplaats van De Rooy, recht tegenover de school, stond een tuinhuisje. Daar zaten ‘s nachts onderduikers verscholen, die overdag ongemerkt naar school kwamen. Op de zolder had zuster Everdini voor lees- en studieboeken gezorgd; zelfs een typemachine ontbrak niet. Op het achterste deel van de zolder lagen allerlei zaken verborgen, die het daglicht niet konden verdragen; tot zelfs complete motorfietsen toe. Een en ander was in het dorp klaarblijkelijk wat ál te bekend geworden en op een kwade dag kwam een Feldwebel van de Duitse Gendarmerie een kijkje nemen.
Op de voorste zolder vond hij niets. Hierop opende hij het lage deurtje naar de tweede zolder, waar zijn aanwezigheid allerminst gewenst was. Zuster Everdini toonde zich plotseling zeer bezorgd over het lichamelijk welzijn van de ongewenste bezoeker. Ze waarschuwde hem met klem voor de totaal vermolmde vloer, die volgens haar onbegaanbaar was. Zich op die zolder begeven betekende volgens haar het riskeren van ‘s mans nek. Hij was eigenlijk maar half overtuigd en probeerde nog met behulp van een lucifer in de donkere ruimte onder de stoffige dakbalken te kijken. Maar klaarblijkelijk was zijn gezondheid hem lief en hij verdween tenslotte met lege handen. Zuster Everdini’s welgevulde opslagplaats bleef voor de verdere duur van de oorlog ongemoeid.
In de dertiger jaren heersten in Nederland de beruchte crisisjaren. Van 1935 tot 1941 verzorgden de zusters de schoolvoeding, waarvoor een aparte keuken werd ingericht. Daartoe werd de koestal bij het klooster geschikt gemaakt, o.a. door het aanbrengen van een nieuwe vloer en enkele ramen. Ook werd een aanrecht met gootsteen aangebracht. De aanschaffingskosten voor een kookketel bedroegen f 250,-, welke kosten voor rekening van het parochieel Armbestuur kwamen. In 1937 werd de installatie uitgebreid met een kookketel-fornuis (met een inhoud van 200 liter) en een elektrische aardappelschilmachine; totaalkosten f 1000,-.
Nadat op 1 april 1926 de leerlingen van de lagere school van de zusters (de “leerschool” zei men toen, in tegenstelling tot de “bewaarschool”) de nieuwe school aan de Kloosterstraat betrokken hadden, kregen de ruimten van de oude “ingebouwde” school in het klooster een andere bestemming. Het eerste lokaal aan de voorzijde bleef bewaarschool, de daaraan grenzende twee lokalen van de lagere school werden, door het uitbreken van de tussenmuur, in gebruik genomen als refter (eetzaal) voor de zusters (de oude refter aan de voorzijde van het klooster werd spreekkamer). Het laatste lokaal werd eveneens in gebruik genomen als bewaarschool.
Vier onderwijzeressen van de H. Hartschool:
mw. v. d. Horst, Jo Goudsmits, Annie Dieker en Mieke Rooyakkers
In deze nieuwe refter konden de meisjes de maaltijd gebruiken; de jongens waren aangewezen op het patronaatsgebouw als eetgelegenheid. Het grote aantal werklozen dat ook Nuenen in die crisisjaren telde was er de oorzaak van, dat veel kinderen gebruik maakten van deze schoolvoeding. De kosten per maaltijd kwamen op nog geen 4 cent (om heel precies te zijn: 3,86 cent!). Dit lage bedrag werd bereikt door subsidies, kerkcollectes en allerlei giften in natura, die door leden van de Boerinnen bond werden opgehaald. Bovendien werd door de regering voor de werklozen goedkoop crisis-blikvlees ter beschikking gesteld, alsmede crisis-tomatenrijstsoep in blik en crisis-bonensoep.
Het aantal deelnemers varieerde per maaltijd van 150 tot 200 kinderen; bij gebrek aan lokalen kon den tenslotte niet méér kinderen worden aangenomen. Het hoogste aantal kinderen, dat aan deze warme maaltijden deelnam, wordt vermeld in 1936: toen waren het er 280! In 1939 profiteerden nog 270 kinderen van deze verzorging. Leden van de plaatselijke Boerinnenbond (en de oudere dochters van deze dames) waren de zusters behulpzaam bij de dagelijkse uitdeling van de maaltijden. Zo werd in de wintermaanden van november 1935 tot april 1936 aan gemiddeld 170 kinderen 84 keer een schoolmaaltijd verstrekt; dat zijn meer dan 14.000 maaltijden! In 1941 moest in verband met de distributie gestopt worden met het verstrekken van schoolmaaltijden; voortaan waren allerlei levensmiddelen “op de bon”.
De hoogste klas van de meisjesschool in 1957.
Staande van links naar rechts: Riekie van Vrijaldenhoven, Riekie Dijstelbloem, Ineke Pijs, Mieke van de Kerkhof, Toos Gijsbers, Riet Wesenbeek, Wilhelmien van Santvoort, mevrouw Engbers, Wjera van de Wildenberg, Ellie Meeuwsen, Nellie van den Hurk, Toos Maasakkers, José van de Heuvel, ? van Weere, Marian van de Boomen.
Voorste rij: Cissie van Leuken, Marina Mesman, Jetje van Keulen, Maria van de Hurk, zuster lmelda, Dorien van de Nieuwenhof, Ineke van Wijk, Nelleke Bollen.
Het laatste schoolhoofd in Nuenen van de Congregatie van J.M.J. was zuster Alix. Zuster Bernadette fungeerde daarna een tijdlang als waarnemend hoofd, tot met ingang van het schooljaar 1967-’68 voor het eerst een leek als hoofd van de H. Hartschool werd benoemd. In die functie was schrijver dezes van 1967 tot 1973 aan de H. Hartschool werkzaam.
In 1970 trokken de zusters van J.M .J. zich terug uit het onderwijs in Nuenen; de SON (“Stichting Onderwijsbelangen Nuenen”) nam het beheer van o.a. de H. Hartschool over. Ter gelegenheid van het afscheid van de zusters van J.M.J. van het onderwijs in Nuenen speelden de leerlingen van de H. Hartschool in januari 1971 in “De Vank” het toneel- en zangspel “Van Heren en Meesters”. De schooljeugd speelde, danste en bezong in dit zelfgeschreven stuk Nuenen’s kleurrijke verleden: de daden van Dirk van Altena en Hertog Jan, de mulder van Hooidonk en Vincent van Gogh én van de zusters werden daarbij voor het voetlicht gebracht. Zuster Everdini’s goudsbloemen en het ziekenhuis van de zusters in de oorlog bleven daarbij niet onvermeld; een dank van de schooljeugd voor het werk van de zusters. In januari 1977 betrok de H. Hartschool een nieuw schoolgebouw aan de Kloosterstraat nr. 4. De school heet nu “De Triangel”; behalve de naam is ook het oude schoolgebouw aan de Kloosterstraat verdwenen. Gebleven zijn echter de vele verhalen, over de zusters en hun school!
Na afloop van het spel “Van Heren en Meesters”, 1971.
Rudy Habraken, Elsje van Wordragen, Anja Hermens, Wilma Vogels en Annemieke Dekkers speelden samen de scène van de “Aardappeleters” van Vincent van Gogh. Hier worden de overgebleven aardappels geconsumeerd.
Dit artikel is geschreven door Nico Nagtegaal en Harry Smits en eerder verschenen in het boek “Dwèrs door Nuenens verleden”, herinneringen aan het oude Nuenen, Gerwen en Nederwetten (1991).