De jaarlijkse huisslachting: het varken hangt op de leer en de huisslachter is bezig het varken klaar te maken voor het inpekelen en het maken van worst, etc.

Het gemengde boerenbedrijf

In de laat 19e eeuw en de eerste helft van de 20e eeuw bestond het grootste deel van de bevolking uit landbouwers, die allen een klein boerenbedrijf runden, vaak van vader op zoon. Het zogenaamde gemengde bedrijf bestond uit wat vee: enkele koeien, wat kippen, geiten, schapen en soms wat varkens. Het benodigde veevoer en de eigen kost werd weer op het land geteeld. Ook de opbrengst van het vee: melk, vlees en eieren werd voor eigen consumptie gebruikt en beperkt verhandeld. In oktober of september werd de plaatselijke huisslachter ontboden om een varken te slachten en te ontbenen aan de leer op het erf.

Al het vlees werd óf in pekel gestopt voor latere momenten óf in de schouw gerookt zoals worst en hammen. Het beste stuk, het pastoorsstukske, werd naar de pastorie gebracht.

Ook de producten van het land zoals aardappels, bieten, koren, rogge en maïs werd voor eigen consumptie voor mens en dier en voor wat handel gekweekt. Brood werd veelal thuis gebakken in het bakhuis wat bijna bij elke boerderij aanwezig was. En boter werd eerst thuis gekarnd en het restant werd als karnemelk genuttigd. Later is de boterfabriek als coöperatie ontstaan en kwam het handelsproduct boter op de markt.

 Weven

Naast het beroep als landbouwer kwam op grote schaal het thuis weven in deze omgeving op grote schaal voor, zie ook de thuiswever “Piet Dekkers” van Vincent van Gogh.

Uiteraard kwam ook een aantal dienstverlenende beroepen voor zoals klompenmakers, smederijen, molenaar en voor de sociale kontakten en de inwendige mens het café.

Van deze horecagelegenheden had Gerwen een groot aantal, een zevental.

In de tweede helft van de 20ste eeuw zijn veel zonen van landbouwers als melkboer gaan werken voor de plaatselijke Eindhovense melkfabrieken “St. Joseph” en “St. Petrus” welke beide later fuseerden tot de “Campina”. Wat brandstoffen betreft waren er in Gerwen twee kolenboeren Bouwke van Zwol en Piet Geven.

Melk bezorgen per fiets 

Smederij van Bernard Pas op de Gerwenseweg

 

Middenstand

Direct na de oorlog waren er in Gerwen voor wat de middenstand betreft twee kruidenierswinkels zoals die van Sanders en die van Pastoors opgevolgd door van Kemenade en Jansen. Maar zoals dat op veel plaatsen het geval is, wordt het bestaan bedreigd door de supermarkten en worden het meer de winkels op de hoek waar men terecht kan als men elders iets vergeten is. Door de mechanisatie van het boerenbedrijf zijn de kleine boerenbedrijven verdwenen en ziet men nog nauwelijks de ploegende boer met paard, os of soms een koe op het land. Ook de boerin met haar hele kinderschaar in oogsttijd is van het land verdwenen.

Interieur van kruidenierswinkel van Van Kemenade-Jansen, na overname van familie Pastoor in 1956

Bedrijven

In de tweede helft van de 20ste eeuw ontstaan er wat bedrijven in grondwerk en metaalconstructie die tot grote bedrijven zijn uitgegroeid  evenals door het mobieler worden van de samenleving enige grote garagebedrijven.

De meeste in de 20ste eeuw gebouwde boerderijen zijn van het “Langgeveltype” met aan een zijde de woning ernaast de stallen voor het vee en daarnaast de grote deuren voor de hooiopslag. De vloer was vaak van leem om op te dorsen. De stal was in het begin meestal een potstal waar het vee verlaagd stond op heiplaggen en mest en vervolgens weer heiplaggen enzovoort. Als de potstal vol was werd de mest uitgereden en begon het proces opnieuw.   

 

Links: Gerwenseweg 3

Rechts: Peugeot garage van Jan Janssen aan het Laar in 1962 in het voormalige pakhuis van de Boerenbond en rechts het parkeerterrein waar eerder het huisje van Mieke Sanders stond

Bron: tekst en foto’s uit boek “Bij ons in het dorp, Gerwen in woord en beeld in de 20e eeuw. Artikel ‘De dagelijks arbeid’.

Auteur Jos Thielemans, uitgave 2005.