Historie van de kapper
Het beroep kapper kent een lange geschiedenis die teruggaat tot de oude steentijd, die loopt tot 12.500 jaar geleden. In deze periode dacht men dat de ziel van de mens in het haar zat. Met het groeien van het haar groeide ook het opgebouwde kwaad. Wijze priesters hadden als taak om dit kwaad te verwijderen. Met vlijmscherpe stenen – andere werktuigen waren er nog niet – werd het haar afgeknipt. Je was voor enige tijd verlost van het kwaad, bovendien zag je er weer ‘verzorgd’ uit.
De eerste barbieren
Bij de oude Grieken ging het er iets moderner aan toe. Barbieren waren belangrijk, soldaten van Alexander de Grote werden in de strijd aan hun baard van het paard getrokken. Om dit te voorkomen moesten de soldaten elke drie dagen naar de barbier om hun baard af te laten scheren.
In de middeleeuwen was een ‘baardemaeker’ oftewel barbier iemand die bijlen (baarde), messen, scharen en tangen produceerde. Als barbier gebruikte hij zijn eigen gereedschap voor het trekken van tanden en kiezen, aderlatingen en kleine operaties. Omdat dit soort (vaak uiterst pijnlijke) operaties niet dagelijks voorkwamen, verdiende de meeste chirurgijns bij met het knippen en scheren van haren en baarden. Echte opleidingen waren er in die tijd nog niet, je leerde het vak van een ervaren barbier. Er werd weinig tot geen toezicht op beroepen gehouden.
Een kapperspaal, barbierspaal of barbiersstok is een type uithangbord dat kappers en barbiers gebruiken om hun kapperszaak kenbaar te maken aan het publiek. Het traditionele symbool, dat is terug te voeren tot de middeleeuwen, is een staf of paal met een helix (spiraal) met rode en witte strepen. De paal kan stilstaan maar men vindt ze tegenwoordig vaak draaiend, met hulp van een elektromotor. In bepaalde gebieden is het gebruik van een kapperspaal verplicht gesteld door de lokale overheid.
Voorbeeld van een kapperspaal, barbierspaal of barbiersstok
De kappersstoel
Iconische stoelen zijn niet alleen designstoelen voor woonkamers: de kappersstoel heeft zijn eigen verhaal. De kapperszaak werd opnieuw een plek voor gezelligheid en conversatie, dankzij de comfortabele kappersstoelen die toen populair werden.
De nieuwe burgerij verzorgde hun baard en snor, de producten die beschikbaar waren om te scheren namen toe, met veel bedrijven die hun eigen merken maakten, en in de VS werd een nieuw model van kapperszaak gecreëerd met draaiende kappersstoelen en grote spiegels. Dit zijn de typische kapperszaken die in Amerikaanse films te zien zijn. De stoel is gemaakt om de kapper te helpen bij zijn werk, maar ook om het de cliënt comfortabel te maken. Je haar en baard laten doen zou een aangenaam moment voor jezelf moeten zijn.
De kapper hoefde dus niet meer om de cliënt heen te bewegen, maar kon de stoel naar behoefte draaien en de hoogte en helling van de stoel regelen, waardoor de cliënt zich kon ontspannen in de comfortabele gecapitonneerde zitting. In de loop van decennia bereikte het ontwerp van de kappersstoel hogere kwaliteitsnormen, met modellen die elk detail bevatten, en gewild bij antiquariaten en andere enthousiastelingen.
Maar de charme van een vintage kappersstoel gaat verder: het roept een tijdloos ritueel op, een toevluchtsoord ‘alleen voor mannen’ waar ze kunnen ontspannen en achterover kunnen leunen, chatten alsof ze hun kapper al eeuwen kennen, zich een koning voelen op een troon.
Kappers in Nuenen
Over de historie van kappers in Nuenen is helaas niet veel te vinden in de openbare bronnen. We weten dat Marinus van de Reek (zoon van Wim en Elisabeth) in 1938 aan de Parkstraat 13 (voorheen Heieind) een kapperszaak begint.
Marinus gaat voor halve dagen (ochtenden) werken bij Raessens en ’s middags helpt hij zijn vader. In 1938 koopt hij van zijn vader het pand aan de Parkstraat nummer 13 (voorheen Heieind). Hij start daar in het pand een nieuwe activiteit en wordt herenkapper. Voorlopig werkt hij daar alleen ’s middags omdat hij ‘s morgens bij Raessens werkt. Voor een knipbeurt vraagt Marinus 40 cent en voor een scheerbeurt 10 cent. Rond 1938 trekt Vader Wim, hij is dan al weduwnaar, in bij zijn zoon en schoondochter en woont in het opkamertje van het pand Parkstraat 13.
Kapper Marinus met echtpaar Jo van den Reek en Paul Neijts (schoonzoon) eind jaren 50 vorige eeuw
De winkel is al in 1923 geregistreerd bij de Kamer van Koophandel. In 1946 schrijft hij zich daar in als “Heeren kappersbedrijf en winkel in tabaksartikelen, parfumerieën en toiletartikelen”. In 1952 worden de activiteiten nog uitgebreid met “verpakte suikerwerken beneden 50 gram, chocolaterie en suikerwerken”.
Kinderen worden in een kinderstoeltje geknipt, maar als die wat lastig zijn wordt Marie ter assistentie geroepen om het kind vast te houden. Later worden riempjes toegepast om de kinderen in het stoeltje vast te binden. Het kapsel stond bekend als ‘bloempotcoupe’. Het motto was: doe maar heel kort, want dan duurt het lang voordat de kapper weer bezocht moet worden.
Kapper Wim van de Reek aan het werk rond 1975
Wim van de Reek
Van de vijf kinderen uit het gezin van Marinus en Maria zal Wim de opvolger worden. Zijn twee oudere zussen Antonetta (1923) en Elisabeth (1926) én zijn twee jongere zussen Huberta (1931) en Johanna (1934) hebben geen ambitie om in de zaak te gaan werken, maar komen ook niet in aanmerking voor het runnen van een sigarenwinkel én herenkapsalon. Maar sporadisch beoefende dochter Antonetta het kappersvak uit.
Kleermaker Crooijmans, die in de naoorlogse jaren clandestien kapper is, is gevestigd aan het Park. In de 70-er jaren van de vorige eeuw heeft Van de Reek al de volgende concurrenten in Nuenen- Dorp.
In de Jacob Catsstraat is kapper Heeren gevestigd, later overgenomen door Peer van Liempt en nog later door kapper Werner Ulrich. Aan de Opwettenseweg is nog als klandestien kapper Rein van de Nieuwenhof gevestigd. Op de Berg is ook dameskapper Van Antwerpen gevestigd, maar is natuurlijk geen concurrent.
Wim van de Reek hangt zijn kappersschaar omstreeks 1975 aan de wilgen. De kapperszaak in Parkstraat 13 wordt omgebouwd in een sigaren- en lectuurwinkel.
Kapper Anton van den Berg
Kapper Anton van den Berg hanteert al 60 jaar de schaar. Zijn klantenkring groeide in al die jaren met hem mee. Anton van den Berg knipt alleen nog voor de hobby. ,,Ik heb nooit spijt gehad dat ik kapper ben geworden. In de zesde klas zei ik tegen mijn vader ‘ik wil kapper worden’ en hij zei ‘dat is ook een mooi beroep’. We waren met zestien kinderen thuis en mochten het vak kiezen dat we wilden. Waarom ik kapper wilde worden, weet ik niet meer.”
Tijdens het laatste jaar vakschool vroeg een leraar of ik bij hem kwam werken. Hij was mijn laatste baas, in 1976 begon ik in Nuenen voor mezelf. Eerst aan de Jacob Catsstraat en daarna aan de Past. Aldenhuijsenstraat. Daar kwamen twee dameskappers bij, met eigen klanten en strikt gescheiden. De heren wilden niet tussen de dames zitten. Heren vroegen altijd naar nieuws en de dames ‘vochten’ nog wel eens om de Story. ‘Jij had ’m vorige week als eerste’, ging het dan.”
Zolang hij het leuk vindt, blijft hij werken. ,,Ik moet niet, ik mag.” De komende weken wordt het druk. ,,Geen probleem. Alles gaat op afspraak en na iedere klant gaat het gereedschap in een ontsmettingsapparaat.” Maar dat deed hij al. Net als het omdraaien van het kussen. ,,Ik kan klanten toch niet op het warme kussen van de vorige laten zitten.”
Kapper Anton van den Berg aan het werk in zijn salon aan de Vallestap in Nuenen
Kapper Peer van Liempt als Prins Carnaval in 1975
Kapper Peer van Liempt
Het Nederlands Openluchtmuseum in Arnhem heeft er deze zomer (1992) een nieuwe attractie bij. Na de bakker en de kaasmaker is er nu ook een echte barbier aan het werk. In de ouderwetse herenkapsalon scheert de 49jarige Brabantse Peer van Liempt zijn klanten voor een dubbeltje.
“Ik wist al heel vroeg dat ik kapper wilde worden. Mijn vader had een kapsalon in het café. Dat zag je vroeger wel vaker. Op een dag kreeg ik ruzie met een leraar op de mulo en toen wilde ik van school af. Mijn vader zei: ‘Dan word je maar kapper’.
Eerst heb ik een half jaar bij een andere kapper alleen maar staan inzepen, totdat een klant zei: ‘He Peer, scheer maar’. Daarna ben ik bij mijn vader in de zaak gaan scheren. In die tijd was zo’n kapsalon een heel sociaal gebeuren. Als een klant een week miste, dan ging je ernaartoe, kijken wat er mis was.
Met twintig jaar ben ik voor mezelf begonnen en toen begon de ellende. Het dorp breidde uit en dus moesten er in Nuenen nog twee kapsalons komen. En ik was dan wel een goede kapper, maar geen goede ondernemer. Ik ben niet zakelijk, ik ben meer een flierefluiter. Ik kwam toen op het idee om op reis te gaan met mijn kappersspullen. Dus heb ik een aantal jaren geleden mijn drie kapperszaken verkocht.
Vorig jaar belde het Openluchtmuseum om te vragen of ik in hun kapsalon wilde scheren. Dat vond ik een heel leuk idee, want wat is nou een kapperszaak zonder kapper. Zonder activiteit zou het museum een dooie boel worden. Dat is hetzelfde als een bakkerij zonder bakker.
Dit artikel is tot stand gekomen met behulp van artikelen uit de Drijhornickels, algemene informatie uit Wikipedia en andere bronnen, en enkele krantenartikelen uit o.a. Trouw en het Eindhovens Dagblad.