BRABANTSE GROND IS NIET TE VERGELIJKEN MET DE KLEIGROND
Adriaan van Willigen, Janus, is duidelijk geen echte Brabander. Hij is 75 jaar. Hij loopt niet gemakkelijk, heeft problemen met zijn ene been. Voor de rest maakt hij geen versleten indruk. Aan zijn geheugen mankeert niets, maar hij laat duidelijk niet alles los wat hij weet: ,,Daar praat ik niet over,” zegt hij dan. Adriaan van Willigen werd geboren op 16 augustus 1918 in Brakel. Hij was de op een na jongste van een gezin met zes kinderen. Adriaan was twee jaar toen het gezin uit Brakel moest vertrekken: ,,Brakel was een ‘zielig’ dorp. Daar zaten grootlandeigenaren, ze verpachtten de grond per jaar. Je wist nooit of je het jaar erop nog op je land kon blijven. Tijdens de Eerste Wereldoorlog hadden de mensen daar een gemakkelijk leventje. De schippers die over de Waal voorbij kwamen, hadden van alles aan boord. Er ontstond een levendige ruilhandel en daar werd goed van geprofiteerd. Iedereen had geld zat. Dus joegen de eigenaren de pachtprijs omhoog. Na de oorlog kwam de terugslag. Alle pachters gingen failliet. Als je land pachtte, moest je twee borgen opgeven, anders ging de overeenkomst niet door. Familie en kennissen gaven elkaar op als borg. Ze moesten echt betalen toen het er op aan kwam. Zo trok iedereen elkaar mee omlaag.”
Adriaan van Willigen voor zijn huis “Wilgenhof”
Van Willigen rommelt wat in en kastje en komt met een antieke portemonnee aan een ketting te voorschijn: ,,We gebruikten hem als we naar de veemarkt gingen,” vertelt hij. Uit de portemonnee komen kwitanties te voorschijn van rond 1920. De bedragen variëren van rond de driehonderd gulden tot ver over de duizend. Een kwitantie met een bedrag van dik driehonderd gulden wordt eruit gehaald: ,,Dat bedrag heeft mijn vader moeten betalen voor mijn oom. Mijn vader stond borg. Iemand anders heeft ook dit bedrag moeten betalen.” En met een lach: ,,Ik zal eens gaan kijken of ik het nu van mijn oom terug kan krijgen.” Een kwitantie van elfhonderd gulden duidt op de pachtprijs die vader van Willigen betaalde voor de pacht van het land waar hij op boerde, voor de periode van een jaar. Terwijl in die tijd de landbouwgrond hier rondom Nuenen werd verkocht voor een kwartje per vierkante meter. Van Willigen: ,,Ja, maar dat is niet te vergelijken! Hier was zandgrond en er was nog geen kunstmest. In deze streek viel nauwelijks wat van het land af te halen. In Brakel kocht je als boer geen grond, er waren een paar groot-grondeigenaren die alles in bezit hadden. Voor een gewone boer was de grond onbetaalbaar. Er was een groot verschil tussen het leven daar en hier.”
De familie Van Willigen trok eerst naar Alverna bij Wijchen, daarna naar Asten en kwam rond 1932 in Nuenen terecht: ,,We trokken tijdelijk in het stationskoffiehuis. De ene helft van het koffiehuis werd gebruikt als woonhuis, de andere helft gebruikten we als stal. Waarschijnlijk is het stationskoffiehuis heel vroeger een mosterdfabriek geweest, mosterdfabriek ‘De Rozenkrans’. Want we hebben er heel veel potjes van in de tuin gevonden met etiketten erop.”
Het voormalige statonskoffiehuis aan de Stationsweg 6-8. Gebouwd in 1867 als leerlooierij. Vanaf 1882 stationskoffiehuis tevens rijwielstalling en veestalling. Aan de linkerzijde wordt een kiosk gebouwd bestemd voor de in 1884 opgerichte harmonie ‘Oefening en Volharding’. Het stationskoffiehuis heeft als zodanig dienst gedaan totdat in 1938 het station Nuenen voor de reizigersdienst is gesloten. In 1953 wordt het voormalig stationskoffiehuis gesplitst in twee woningen. Het is sinds 1994 een gemeentelijk monument. Zittend vlnr: de stationschef Hendrik van Overbruggen, zijn echtgenote Dora van Overbruggen-Smits en de kinderen Antoon, Marietje en Piet. Op het balkon: Jan Teunissen, Gerrit Schij en twee onbekenden.
,,Ik was veertien. Ik hoefde niet meer naar school. Ik werkte thuis mee en ik ging in Geldrop werken op een hoenderpark. Daar heb ik gewerkt tot ik in dienst moest. Het hoenderpark was van de directeur van een rijwielenfabriek, De Boer heette hij. Hij woonde aan de Mierloseweg en daar werkte ik. De fabriek stond ergens in Geldrop. Ik moest de hoenderen verzorgen. Ik kreeg van De Boer een mooie fiets en daar ging ik mee op en neer. Ik heb er gewerkt tot ik in dienst moest.”
Adriaan, Janus zoals ze hem in Brabant noemen, weet een prima beeld te schetsen van hoe het Eeneind er uitzag in de tijd dat hij er met zijn familie kwam wonen: ,,Er zaten twee weverijen, Loeff en De Vries. Het waren linnen- en damastweverijen. Er werkten een hoop mensen in de weverijen, maar er waren ook thuiswevers. Die kwamen de lappen stof naar de fabriek brengen. Loeff woonde bij de fabriek aan de Stationsstraat en De Vries woonde links daarvan in het grote huis. De fabriek van De Vries schijnt vroeger een bierbrouwerij geweest te zijn. Het linnen moest gespoeld worden. Dat gebeurde in de Dommel, vlakbij de Collse watermolen. Er moet nog ergens een vloer in de Dommel liggen die daarvoor gebruikt werd. Tijdens de oorlog werkte de fabriek van De Vries met een Duits systeem. Mussert is er eens op bezoek geweest en toen is er voor hem in de fabriek een tafellaken geweven. Tijdens de stakingen heeft boer Strijbos eens iets gezegd tegen die mensen en toen is hij opgepakt en naar Vught gebracht.
De Linnen en Damastweverij van Tirion en Carlier ( opgericht 1868) kreeg in 1919 2 nieuwe vennoten nl .Frederik Loeff( geb in Zuidland1877) en wonend aan de Stationsweg C 245 en Cornelis de Vries ( geb in Magelang, Ned oost Indie 1890) die op nr C233 was gehuisvest.
Op het eind van de oorlog vertrok De Vries uit de weverij. Er heeft een tijdje een zekere Govers met een wolververij in het pand gezeten. Hij maakte ook opstiksels voor bedspreien. Daarna kwam er ene Pero in, die deed eerst ook in de bedspreien maar is overgegaan op iets met elektriciteit. Later is de fabriek door Philips overgenomen. Het gebouw van de weverij staat er nu nog.” Van Willigen verder over het Eeneind: ,,Het station was nog in gebruik. De trein stopte vier tot vijf keer per dag. De spoorlijn over Eeneind lag er eerder dan de spoorlijn door Geldrop. Want de weg Nuenen-Geldrop is aangelegd door Geldrop om zo bij het spoor te komen. Uit Geldrop kwamen ze hier ook goederen lossen met paard en wagen. Er was een grote loswal en daar was het altijd druk. Er werd stro en mijnhout aangevoerd. Hele bomen werden er aangesleept en die werden gebruikt als mijnhout. Tijdens de oorlog kwamen treinen langs met mensen die in Duitsland gingen werken. De slaventreinen noemden we die. Joden kwamen niet in Nuenen over het spoor. Een broer van de molenaar van de Collse watermolen maakte tweedehands sigarenkistjes. Hij legde de oude kistjes in het water, zodat het papier losweekte. Dan zaagde hij ze op de goede maat en spijkerde ze weer in elkaar.”
,,Louis van Rooij zorgde voor de post. Hij had een postagentschap, dat een paar uur per dag open was. Louis woonde in het tweede huis over het spoor rechts. Gert Leijten was de hulpbesteller. Hij had een penning op, later kreeg hij een uniform. De postbode moest twee keer per dag in Nuenen de post gaan halen, want er werd twee keer per dag post besteld. Eeneind was wijk C, dat was vroeger de kadastrale en huisnummering van de Eeneindseweg en Wettenseind. Winkels waren er ook. De ouders van Pietje Rooijakkers hadden een winkeltje. Later is daar de dochter van Keeris ingetrouwd en die heeft de winkel geweldig uitgebreid. De dames De Greef hebben ook nog ‘gewinkeld’ en verder was er de kolenhandel van van Gerwen. Voor de rest was Eeneind op Nuenen aangewezen.” De steenfabriek nam een belangrijke plaats in op het Eeneind: ,,De fabriek heeft hier veel grond aangekocht, omdat ze dachten dat er leem in de grond zat. Maar dat bleek niet zo te zijn. Ze hebben toen veel leem aan moeten kopen. Er werkten heel wat mensen op de steenfabriek.
Voormalige Steenfabriek Nuenen BV. In circa 1915 start de fabriek met de bouw van een veldoven. In de jaren 1930 wordt het zware werk van het handmatig opgraven van de leem door een graafmachine overgenomen. Op 6 augustus 1970 koopt de gemeente Nuenen c.a. het complex aan ten behoeve van uitbreiding industrieterrein zuid. Medio 1973 wordt de fabriek gesloopt.
Er kwam eens iemand om het leven in de steenfabriek (1938). Jacobus Ververs heette hij, maar we noemden hem ‘Kopke van de oven’. Hij was personeelsaanjager, hij moest zorgen dat iedereen op de fabriek doorwerkte. Hij reed op een paard of een pony. Hij smeerde de machine tijdens het draaien. Dat had hij altijd zo gedaan. Hij vond dat hij de machine niet stil hoefde te zetten. Hij werd gegrepen door een tandwiel en kwam om. Er logeerde een nichtje bij ons toen het gebeurde, die vond dat zo spannend dat ze de hele tijd riep ‘kopke eraf, kopke eraf’. Ik ben nog eens in de schoorsteen van de fabriek geklommen. Ik denk dat ik toen een jaar of achttien was. Dat deden de jongens wel meer. Je klom aan de binnenkant naar boven, daar zaten beugels waarlangs je kon klimmen. Als je boven was, keek je heel ver weg, je voelde ook de pijp op en neer gaan, je moest je goed vasthouden. Jammer dat ze de schoorsteen neergehaald hebben.”
Nog voor de oorlog uitbrak, betrok de familie Van Willigen een huis met een stal ernaast. Het stond op de Collseweg, net voorbij het koffiehuis rechts. Het staat er nu niet meer. ,,Voor de oorlog moest ik in militaire dienst. Ik was bij de huzaren. We lagen bij Haarlem toen de oorlog uitbrak. We waren gemotoriseerd. Ik zat bij de cavalerie, ons peloton was bewapend met 4,7 kanonnen, dat was antitankgeschut. De Duitsers vielen Nederland binnen en ze bezetten een gedeelte van het land. We moesten richting Den Haag. Onderweg hebben we Ypenburg weer op de Duitsers heroverd. We hebben het in handen gehouden tot de capitulatie. Ik heb Rotterdam op 8 km afstand zien branden. Ik lag in Pijnacker toen we capituleerden. Als een van de eersten mocht ik naar huis. Ik kreeg agrarisch verlof, ik kreeg een ‘Ausweis’ en kon gaan.” ,,Er waren meer mensen uit Nuenen in dienst toen de oorlog uitbrak. Smolders van de Boordseweg heeft het niet gehaald. Hij werkte voor de oorlog bij de gemeente. Net als wij hield hij veel van tuinieren. Hij had bij mij tien eenruiters besteld. Zo noemden wij ruiten in een lijst, van ongeveer een meter oppervlakte, ze werden gebruikt om op de broeikassen te leggen. Ik ben naar zijn weduwe gegaan en heb gevraagd of zij de eenruiters wilde betalen of dat ik ze terug moest nemen. Zij kon er niets mee doen, dus heb ik ze meegenomen. Op het einde van de oorlog was het huis van de dominee, Nune Ville op de Berg, erg beschadigd, alle ruiten waren kapot. Toen hebben we die eenruiters nog gebruikt om het huis weer dicht te maken.”
,,Eerst zat ik in Eindhoven bij de ondergrondse. Mijn contactpersoon was Eijkman of Eichman. Hij woonde op de Wolvendijk en was leraar aan het lyceum. Van hem kreeg ik de opdrachten. Je had verder geen namen. Het was toeval als je erbij kwam. Ik moest regelen dat joden naar hun schuiladres werden gebracht. Eichman regelde de adressen. De familie Ekstein uit Tongelre heb ik nog ondergebracht. De vader bracht ik naar een huis op de Opwettenseweg, waar nu de versmalling is. Ik heb nooit geweten dat hij later naar Piet Kuijten is gegaan. Zijn dochter zat eerst even bij ons en die heb ik al snel weg moeten brengen naar Piet Kuijten, omdat ze bij ons herkend was. De baby van het gezin kwam bij mijn zus in Oosterbeek.
Ene Herzbergen zat op de Eeneindseweg. Dokter Wolters ging er heen als er iets was. Van de Velden aan de Oude Dijk had joden, maar hij werd verraden en is onder moeten duiken bij Van Vught. Dat zijn later mijn schoonouders geworden. Ze woonden aan de Oude Landen. Wat ik verder voor de ondergrondse deed, daar praat ik nu niet meer over. Over de ondergrondse in Nuenen weet ik dat Gradje Peters er bij was en Hendrik Kuijten. Van Hendrik kreeg ik op het einde de band van de PAN.
Tijdens de Bevrijdingsdagen zorgden mensen van de PAN voor de ordehandhaving. Vlnr.: Hendrik Kuijten, Janus (Adriaan) van Willigen, en een onbekende (mogelijk ene Swinkels uit Tongelre). De foto is waarschijnlijk gemaakt achter het voormalige gemeentehuis aan de Berg.
Toen burgemeester Van Rijckevorsel moest onderduiken, ontfermden de burgers zich over zijn huisraad: ,,Ik heb er niet aan meegewerkt, maar ik heb het wel mee geregeld. De meubels werden uit zijn huis aan de Broekdijk gehaald en naar kasteel Croy in Aarle-Rixtel gebracht. We wisten dat ze daar achter de dikke muren van het kasteel veilig stonden. Croy was gemakkelijk binnendoor te bereiken, bij het kasteel had je een veilig uitzicht.” ,,Tijdens de oorlog hebben we stiekem olie geperst uit koolzaad. Dat noemen ze raapolie. Daar kon je de aardappels in bakken. Koolzaad groeide hier niet. Je kwam er normaal niet aan, maar ik kreeg het uit Holland. Daar had ik kennissen. De schippers brachten het voor me mee. Je mocht niets: niet malen, niet karnen, niets. Ook geen postduiven houden. De Duitsers waren bang dat je ze gebruikte om berichten door te geven. Duivenmelkers hielden hun duiven toch gewoon. Het was moeilijk om het voor de buren geheim te houden, want die beesten koerden en je kunt ze niet stil houden. NSB’ers gaven het wel eens aan.”
Tegen het einde van de oorlog, op 28 juli 1944, kwam er een vliegtuig naar beneden op het land van Van Willigen. ,,We zagen het gebeuren. Het was op onze roggeakker. We waren daar aan het werken toen het gebeurde. Het toestel werd niet neergeschoten. Ik denk dat het geen brandstof meer had en een noodlanding moest maken. Het kwam aangevlogen, raakte aan de overkant van de weg de grond. Een propeller brak af. Het toestel wipte weer omhoog, ging de weg over en toen brak de andere propeller er ook af. We hebben de piloot eruit gehaald. Hij was niet zwaar gewond. We hebben hem naar Van Gerwen, die daar vlak bij woonde, gebracht en we zijn dokter Wolters gaan halen. Die heeft hem naar het ziekenhuis in Geldrop laten brengen.
De Duitsers waren intussen gewaarschuwd. Ze maakten zich nogal boos, want op het vliegtuig stonden aan de ene kant twee hakenkruizen geschilderd en aan de andere kant drie. Dat betekende dat hij al vijf Duitse vliegtuigen naar beneden had gehaald. Verheyen woonde bij het kanaal en had het staartwiel weggepikt. De Duitsers zijn bij de Vries van de Collse Hoeve gaan zeggen dat er jonge mensen meegenomen zouden worden, als het wiel niet terugkwam. Toen heeft De Vries ervoor gezorgd dat het wiel werd opgespoord en teruggebracht.” Op zondag 17 september werd ook op het Eeneind duidelijk dat de bevrijders in aantocht waren: ,,We zagen vanuit Nuenen de parachutisten vallen in Son. Veel mensen gingen er naar toe. Ik bleef op het Eeneind, omdat ik me beschikbaar had gesteld voor de ordehandhaving. We zijn die middag bij elkaar gekomen. Er was een PAN-organisatie. Van Hendrik Kuijten kreeg ik een band. Op maandagmorgen zijn we begonnen met het ophalen van NSB’ers. Die brachten we naar de villa van Van Rijckevorsel. Heel Nuenen vlagde al. De meiden die met de Duitsers hadden geheuld, werden opgehaald en kaal geknipt. Ik was er niet zo’n voorstander van, maar het was gebruikelijk dat het gebeurde.”
Collse Hoefdijk 27 Nuenen. Het gebouw dateert uit 1924 en is in 2023 gesloopt
Het was allemaal wat te vroeg: ,,Dinsdags kwam er een Duitse pantserdivisie vanuit Heeze over Mierlo naar Nuenen. Een Engelse tank, die bij boer Vink aan de Opwettenseweg stond, werd aangeschoten en daarop trokken de Engelsen zich terug. De pantserdivisie had naar Son door willen stoten, maar dat is niet gelukt en daarop zijn de Engelsen omgedraaid. Toen de Duitsers kwamen, kon ik niet meer hier blijven en ben ik naar Geldrop gevlucht. Dat was al bevrijd. De NSB’ers hebben we weer los moeten laten.” Enkele dagen later werd de bevrijding wel doorgezet: ,,Janus Smeulders was even locoburgemeester. Hij heeft het de eerste dagen na de oorlog hier rechtgehouden. Hij was de vader van Wout Smeulders, die een paar jaar geleden nog wethouder en locoburgemeester is geweest. Er is ook nog een paar dagen tijdens de bevrijding een vervangend burgemeester geweest. Het was een baron, die ondergedoken had gezeten in een van de vakantiehuisjes hier achter op Eeneind. Hij heeft mijn koppelriem nog geleend en die heb ik nooit meer teruggekregen. De NSB’ers hebben zich de tweede keer vrijwillig gemeld. Er moesten formulieren ingevuld worden en als dat was gebeurd, konden ze weer gaan. De straf kregen ze later.” Na de oorlog was het voor de familie Van Willigen nog niet afgelopen: ,,Op 24 oktober 1944 liet een vliegtuig zijn bommen vallen en die vielen ook op ons huis{18}. Ons huis was meteen een stuk kleiner. Wij zelf hadden gelukkig niets. Alleen een nichtje dat bij ons logeerde, heeft haar arm gebroken.”
In 1958 trouwde Janus van Willigen met Bertha van Vugt van de Pastoorsmast: ,,Ik had een huis gebouwd met een schuur erbij, op de plaats waar nu garage Jansen (Kruisakker) zit. Dat huis is opgekocht door de PNEM en toen heb ik in 1967 dit huis gekocht (Collse Hoefdijk). Mijn echtgenote is overleden, we hadden een zoon. In 1975 trouwde ik voor de tweede keer met Frida Bernouw uit Hedel.” Een hobby en de kostwinning van Van Willigen was het fokken van paarden. Hij laat een schilderij zien, een oorkonde waarop staat dat hij tien jaar achter elkaar met hetzelfde paard gewonnen heeft op de fokpaardendag. Van Willigen fokte luxe paarden, van het Gelders type: ,,Ik heb er wel ooit acht tegelijk gehad,” zegt hij trots. Van Willigen betreurt het dat hij nu lichamelijk niet meer in staat is zich met paarden bezig te houden.
Enkele artikelen in de Drijehornickels over de gebeurtenissen in Nuenen tijdens de oorlog en bevrijding, waarin ook Janus van Willigen wordt vermeld, kunt u lezen door op onderstaande links te klikken.
Klik hier
Klik hier
Dit artikel is afkomstig uit het boek “Nuenense herinneringen”, een stukje Nuenense geschiedenis, verteld door 24 Nuenenaren, geschreven door Jeannette Daamen (1994)