MIJN VADER WAS THUISWEVER
In een van de bejaardenhuisjes tegenover de Nederwettense basisschool woont Anna Verhoeven-Pasman. Ze is 84 jaar. Echt bejaard voelt ze zich niet. Ze draait er haar hand niet voor om om te gaan helpen bij haar kinderen of om even naar Nuenen te fietsen. Ze is als kind al zo ingeburgerd in Nederwetten dat ze daar nog steeds met haar meisjesnaam, Anna Pasman, wordt genoemd. Het is een vrouw die houdt van gezelligheid, van ‘buurten’ en veel mensen om haar heen. Gezelligheid associeert ze met het open vuur bij haar moeder thuis in de keuken: ,,We hadden eerst geen kachel. Er werd vuur gestookt onder de schouw. Daarboven hing een ketel aan een ketting. Als ons moeder bijvoorbeeld de soep klaar had en de aardappelen moesten nog gekookt worden, schepte ze wat as en brandend hout uit het vuur en legde dat tegen de rand. Daar kon de soep op warm blijven. Dat noemde ze het bijvuur. Later kwam er een kachel. Het was een prachtige fornuiskachel! Het was zo gezellig als hij brandde. Vroeger was toch alles gezelliger dan nu,” vindt Anna Verhoeven.
Anna Verhoeven-Pasman in 1994
Anna werd geboren op 16 januari 1910 in een klein huisje onder de oude toren op Hooidonk (nu Kerkhoef 10). Het gezin Pasman had tien kinderen: vijf jongens en vijf meisjes en Anna was de derde in de rij.
Rondom het huis was een hof waar aardappels en groenten werden geteeld. De tuin liep uit op De Dommel. Die werd gebruikt om de was te spoelen. Drinkwater kwam uit de put.
Vader Pasman was thuiswever: ,,Hij zat voor in de kamer aan een getouw te weven. Een keer per week liep hij naar de linnenweverij Loef op het Eeneind om zijn werk af te leveren. Dan kwam hij terug met een zak garens op zijn schouders. Meestal weefde hij lakens. Ik denk dat er zo’n 20 in een rol gingen. Soms weefde hij handdoeken, daar moest een rode draad door. Het was heel mooi, allemaal echt handwerk. De geweven lappen werden eerst goed nagekeken op losse draden. Op zijn schouders bracht ons vader de rol weer naar de weverij.
Vroeger moesten de mensen keihard werken. Ze waren dan ook vroeg versleten. Met weven verdiende je bijna niets. Ik denk zes of zeven gulden in de week. Ons vader is ermee gestopt toen wij gingen werken.”
Het inmiddels verbouwde huis aan de Kerkhoef 10, waar Anna bijna haar hele leven heeft gewoond
Anna liep vanaf haar zesde jaar met de andere kinderen mee naar de lagere school van Nederwetten. De school had maar twee lokalen. ,,Daar werden alleen de vakken taal, rekenen en bidden gegeven. In de kerk gaf de pastoor ook nog catechismus.” Anna’s moeder had het altijd druk: ,,Wat wil je met tien kinderen! Er was altijd veel te doen. Ons moeder deed het werk op het land. Als je aardappels en groenten had, had je altijd te eten. Maar het gaf ook veel werk. Wij hielpen ons moeder. We hadden wortelen en verschillende soorten bonen. De bonen maakten we in. We aten elke week wel een paar keer bonen. Snijbonen en gewone bonen. En naakte dames in het groen, dat zijn witte bonen door de snijbonen heen.
Al het eten ging in één pan. Ons moeder zei altijd: ‘Ik heb geen hool’ en daar bedoelde ze mee dat ze bijna geen pannen en potten had om te koken. Daarom ging alles door elkaar in een grote pan. Het eten kwam in een grote schaal op tafel. Wij hadden allemaal blikken borden en ronde lepels. Eieren bewaarden we in de kalk, zo noemden we dat. Ze werden in een pot met kalkwater gelegd en dan konden we ze lang bewaren. En vlees hadden we door zelf te slachten en het vlees te wecken.
Van de kerk huurden we ook nog een tip langs de Soeterbeekseweg. Dat konden we huren voor maar heel weinig geld. We zaaiden er koren. Dat werd met de hand gemaaid. Op de molen van Hooidonk lieten we het malen. Ons moeder bakte het brood zelf. We hadden een grote gemetselde oven, daar gingen tien broden tegelijk in. Dat was genoeg voor de hele week. De oven werd op hout gestookt. Het roggebrood lieten we bij de bakker bakken. Je kon ook brood zelf maken en voor een paar centen bij de bakker laten bakken. Dat noemden ze brood ‘inschieten’.” Moeder Pasman was druk met het maken van kleren voor de kinderen: ,,Regelmatig kwamen er mensen met ‘de pak’ rond. Dat waren lappen stof. We gingen nooit naar de winkel. De kleren werden gewassen met zachte zeep op een wasbord. De was ging in een grote ketel om gekookt te worden en wij moesten helpen stoken. De was werd in De Dommel gespoeld. Toen was het water nog zuiver. Daarna hingen we de was op de heg om te drogen. Pas veel later kregen we een waslijn. Vaak moest de was eerst op het gras in de zon liggen om te bleken. Omdat we bang waren dat de kippen of de ganzen over de was zouden lopen, moest er altijd iemand van ons bij blijven.”
De Hooidonkse watermolen
Van de kerk huurden we ook nog een tip langs de Soeterbeekseweg. Dat konden we huren voor maar heel weinig geld. We zaaiden er koren. Dat werd met de hand gemaaid. Op de molen van Hooidonk lieten we het malen. Ons moeder bakte het brood zelf. We hadden een grote gemetselde oven, daar gingen tien broden tegelijk in. Dat was genoeg voor de hele week. De oven werd op hout gestookt. Het roggebrood lieten we bij de bakker bakken. Je kon ook brood zelf maken en voor een paar centen bij de bakker laten bakken. Dat noemden ze brood ‘inschieten’.” Moeder Pasman was druk met het maken van kleren voor de kinderen: ,,Regelmatig kwamen er mensen met ‘de pak’ rond. Dat waren lappen stof. We gingen nooit naar de winkel. De kleren werden gewassen met zachte zeep op een wasbord. De was ging in een grote ketel om gekookt te worden en wij moesten helpen stoken. De was werd in De Dommel gespoeld. Toen was het water nog zuiver. Daarna hingen we de was op de heg om te drogen. Pas veel later kregen we een waslijn. Vaak moest de was eerst op het gras in de zon liggen om te bleken. Omdat we bang waren dat de kippen of de ganzen over de was zouden lopen, moest er altijd iemand van ons bij blijven.”
De kousenfabriek van Van Wijk
Toen Anna 12 jaar was, in 1922, mocht ze van school en kreeg ze een baantje bij de kousenfabriek van Van Wijk op de Berg. Haar vader stopte met het thuisweven en ging kranten bezorgen: ,,Hij moest kranten bezorgen in Tongelre, Nuenen en Nederwetten. ‘s Zaterdags moesten wij meehelpen bezorgen.” Anna moest voor haar werk op de fabriek dagelijks op en neer van Nederwetten naar Nuenen. De Nederwettense pastoor Van Eijl had medelijden met haar, omdat ze elke dag zo’n eind moest lopen naar haar werk: ,,Hij bracht 25 gulden om een fiets te kopen. Ons vader kocht een tweedehands fiets en die heb ik jaren kunnen gebruiken.” Anna vertelt dat de geestelijkheid wel eens vaker financieel bijsprong: ,,En eten werd er ook wel eens uitgedeeld. De parochianen waren verplicht om de pastoor te onderhouden. Het was gebruikelijk dat je een goed stuk vlees naar de pastorie bracht als er geslacht was. Er werd meer gebracht dan de pastoor op kon.
Soms moest hij de karbonade naar de slager brengen om er worst van te laten maken, zoveel kreeg hij. Als de mensen het nodig hadden, hielp de pastoor wel.” Bij Van Wijk moest Anna kousen breien: ,,Het was de hele dag met twee handen werken. En tellen, altijd tellen, zoveel steken en zoveel toeren. Toen ik er wat langer werkte, vroegen we aan de baas een teller voor op de machine. Je moest 130 toeren breien voor je aan de mindering kwam. De kous werd machinaal gebreid, het minderen moest met de hand. Daarna moest je afwerken en klaar was de kous. We kregen per stuk betaald. We werkten van ‘s morgens zeven tot ‘s avonds zeven en vaak moesten we nog overwerken. Als ik hard werkte, verdiende ik ongeveer tien gulden per week. Die gaf ik aan ons moeder. Ik kreeg twee kwartjes traktement in de week.”
De winkel van de familie Pasman in 1973, twee jaar voor de afbraak
Anna ging nooit echt uit: ,,Dat was schande. Dat hoorde niet. ‘s Zondags mocht je wel gaan wandelen of zo, maar ik bleef liever bij ons moeder. Daar vond ik het gezellig.” Toen ze 26 jaar was, leerde ze Marinus Verhoeven kennen op de Nederwettense kermis: ,,Hij stond hier bij de schommels. Hij kwam uit Nuenen. We trouwden het jaar daarna. Dat was in 1937, vlak voor de oorlog. Er was bijna niets te koop. We trouwden ‘s morgens op het gemeentehuis in Nuenen en daarna in de kerk in Nederwetten. We hebben thuis een beetje gefeest. We hadden net geslacht en we hadden dus van alles genoeg. Wij gingen in het huis van ons thuis wonen, onder de toren. Ons vader en moeder en de kinderen verhuisden naar een huis tegenover de kerk. Daar begon mijn zus een winkel. Ze had geen papieren, ze moest eerst een cursus volgen voor ze een vergunning kreeg. Toen waren er drie kruidenierswinkels in Nederwetten. Nu kun je hier nog geen lucifers krijgen.”
Al snel kreeg het echtpaar Verhoeven-Pasman kinderen. Het jonge geluk werd verstoord door de Tweede Wereldoorlog: ,,Ik had altijd schrik. De schrik voor de vliegende bommen zat er bij mij goed in Je had ook de zorg voor de kleine kinderen. Mijn man was nog banger dan ik. We moesten heel zuinig aan doen, veel was er niet. Toch hebben we altijd te eten gehad. Maar je moest sjacheren om aan van alles te komen.” ,,De laatste dagen van de oorlog was het verschrikkelijk hier. Er werd van alle kanten geschoten. Ik ben met de kinderen een paar nachten in de kelder van de pastorie gaan slapen. Intussen hebben ze wel ons huis leeggeplunderd. Duitsers denk ik. Ze hebben mijn sieraden meegenomen en een heel mooi vest. En de weck in de kelder opgegeten. We waren blij dat we bevrijd waren, maar we waren te druk met alles om het te vieren. Ik krijg weer schrik als ik aan die oorlog denk en ik hoop dat er nooit meer een komt.”
De vrouwelijke helft van de kinderen Pasman op een foto rond 1937. Vlnr: Gerarda Arts-Pasman, Nel Pasman, Anna Verhoeven-Pasman, Miet van den Hoek-Pasman en Net Fleskens-Pasman. Op de foto zijn ze resp. 26, 23, 27, 24 en 19 jaar oud.
Na de oorlog nam alles zijn gewone gang. De zorg voor de kleintjes werd weer het belangrijkste. Anna en Marinus kregen negen kinderen. Af en toe moesten die naar het zuigelingenbureau: ,,We moesten naar Geldrop. Hannes van Lieshout reed de bus. Om de drie, vier weken reed hij over Gerwen en Nuenen naar Geldrop. We moesten wel vaker, maar dat deden we niet.
De jongsten zijn ingeënt tegen mazelen en kinkhoest, maar de oudsten hoefden dat nog niet.” Anna kwam er alleen voor te staan: ,,De oudste was 11 en de jongste 2 maanden toen mijn man half verlamd raakte. Marinus was sigarenmaker bij Karel I in de Tongelressestraat in Eindhoven.
Hij was niet erg sterk. Op een dag werd hij half verlamd thuisgebracht nadat hij in elkaar gezakt was. Hij leefde zo nog tien jaar. Het was zwaar.”
Het bestuur van de KBO in 1980: Boven vlnr.: Frans Beks, Jan Sleegers, ? Stoop, pater Wouters (geestelijk adviseur), Piet Bunthof, Janus Foederer, Jan Kooymans. Zittend vlnr.: Janus Gevers, Paula v.d. Boomen-Mikkers, Anna Verhoven-Pasman, Cato Dekkers-Rooijackers
Anna hield er wel de wind onder: “Als de jongens ‘s avonds te laat thuis kwamen, was ik net een stuk vergif, zo kwaad was ik. Als ze dan ook nog buiten bleven staan vrijen was mijn geduld op. ‘Ik zal ze wel eens buiten laten’, dreigde ik dan. Ik had mijn handen vol aan mijn gezin. Ik moest altijd hard werken, maar ik ben er tevreden mee geweest.”
,,Ik zou Nederwetten niet uit willen. Ik heb geluk gehad dat ik dit bejaardenhuis heb gekregen. De huizen in deze rij zijn groot genoeg en niet te duur. Als de school uit is, spelen de kinderen voor de deur. Er is altijd wel volk in de buurt. Ik vind het heel fijn dat mijn kinderen het onder elkaar goed kunnen vinden. Ge hebt droevige momenten in het leven, maar ook mooie. Ik ben blij dat ik er nog ben.”
Dit artikel is afkomstig uit het boek “Nuenense herinneringen”, een stukje Nuenense geschiedenis, verteld door 24 Nuenenaren, geschreven door Jeannette Daamen (1994)