De Spaanse griep kreeg me er niet onder
Op 18 maart 1994 overleed Bert Verhagen uit Gerwen. Hij was 92 jaar. Twee jaar daarvoor reed deze hoogbejaarde nog zelf auto, spitte hij zelf zijn grote tuin om en dirigeerde hij nog regelmatig het Gerwens kerkkoor. Hij maakte een allesbehalve ‘bejaarde’ indruk. Bert had een ijzeren geheugen, hij wist zich veel te herinneren over zijn vroege jaren.
Bert Verhagen werd geboren op 7 augustus 1901 op het Rullen in Gerwen: ,,In een klein, laag huisje. Zo laag dat je aan de achterkant zo tegen het dak omhoog kon klimmen. Het dak was daar maar één meter hoog.”
Als zesjarige ging Bert naar school: ,,Een kleuterschool was er niet. Als je een beetje geluk had en je kon goed leren, was je na zes jaar van school af. De school stond aan D’n Heuvel, tegenover de oude kerk, waar nu het gemeenschapshuis is. We hadden twee klassen en ik denk dat er in elke klas zo’n vijftien kinderen zaten. Ik weet nog dat ik van meester Vingerhoets les kreeg. Er was ook een onderwijzeres, maar haar naam ben ik vergeten. We kregen alleen lezen en rekenen en heel soms tekenen. Gymnastiek deden we niet.”
Tijd om te spelen kregen de kinderen in Berts omgeving nauwelijks: ,,Er moest gewerkt worden. Na school moesten we direct naar huis. We moesten spitten, aardappels uitdoen als het de tijd daarvoor was, koren opbinden in de oogsttijd, maaien. Er werd met de zicht* gemaaid, machines kenden we niet.”
Ook speelgoed hadden de kinderen niet: ,,Soms maakte je zelf iets, van een klosje garen maakte je bijvoorbeeld een pintolleke. En fluitjes maakten we van waaibomenhout*. Het moest wel een goed stukje zijn, zonder knoken*. We klopten de bast los en maakten er gaatjes in. Je kon er goed op fluiten. Verder hadden we geen speelgoed, we misten het ook niet.”
Verjaardagen werden niet gevierd. Sinterklaas soms een klein beetje: ,,Het gebeurde wel ooit dat er met Sinterklaas een gebakken koek lag, in de vorm van een vogel, met een oog van een krentje. En wij dan vlug naar moeders en vaders om te vertellen dat Sinterklaas flink gereden had. Het was niet veel, maar er was ook niet veel. We waren er tevreden mee.”
Bert Verhagen vertelt verder over zijn schooltijd: ,,Iedereen liep op klompen, de meester zelf misschien ook nog wel. We hadden meestal een broek van manchester of van turks leer. Turks leer is net zoiets als manchester, maar dan gewoon glad, niet geribbeld.”
Bert herinnert zich uit zijn jeugd twee kleermakers in Nuenen: ,,Van Asten en van Leuven. Van Leuven zat aan de Berg op de hoek van de huidige Mgr. Cuytenlaan. Winkels zoals nu waren er nauwelijks. Er werd nogal wat aan de deur verkocht en vaak werd er niet contant betaald. Ik weet nog dat De Winter uit Veghel langs kwam met lappen en elastiek. Ik moest een pak hebben, maar het zat er niet aan. Dat gaf niks, dat betaalde je later, soms wel een jaar later, als je het wel had. Ze leverden toch, ze vertrouwden je. Toon van Rooy en Sjefke Coolen kwamen langs met een wagen met kruidenierswaren. Sjefke Coolen was van café Coolen uit Nederwetten. Hij is bijna honderd jaar oud geworden”.
“Verder hoefden we niet veel te kopen: brood bakten we zelf. Mik en brood. Mik is wit en brood is bruin. In de trog werden zemelen geschud en die moesten met de voeten `getreeien’ worden. Eerst moest je goed je voeten wassen en dan maar trappen en met een schep omgooien. Het brood was goed getreeien als het goed vast was.”
Pasfoto van de moeder van Bert Verhagen
,,Rondom de boerderij werd wat koren, groenten en aardappelen verbouwd. Er liepen een stuk of vier geiten en een paar schapen. Ik weet nog dat er een schaap doodging. We hadden net voeder gesneden in D’n Els, een stukje land achterin. We haalden Pietje de Vries (vader van schaapherder Evert de Vries), die was zoiets als veearts. Hij sneed het andere schaap, dat nog wel leefde, door z’n oor. Het begon verschrikkelijk te bloeden, maar het kwam er wel goed door.”
Fruitbomen werden volgens Verhagen vroeger ook al geënt: ,,Gegriffiet noemden ze dat. Je sneed een gleufje in de bast. De stek werd schuin weggesneden en in de gleuf gezet. Dat gebeurde aan weerszijden van de stam. Dan werden de stekken met leem vastgezet, zodat er geen vocht uit kon en zo kon de stek aangroeien.”
Bert lette goed op hoe zijn moeder het huishouden runde: ,,Boter maakten we zelf in een klein houten kuipje met een los, houten deksel. Eerst moest de melk goed zuur worden en dan werd er met een stamper boter van gemaakt. Soms was er zoveel dat de boter verkocht werd. Die bracht ik naar Toon van Rooy in Nederwetten.
Zuurkool werd in een ton bewaard: de kool werd eerst goed klein gesneden en gezouten en dan in een ton gedaan. Er moest een deksel op, die verzwaard werd met keien. Bonen werden voor de winter ingezouten in een stenen pot.
Als er geslacht werd, werd een gedeelte van het vlees ingemaakt, hammen en spek werden in de schouw gerookt tot ze zwart zagen. De zwarte aanslag poetsten we er later weer af. Het fruit werd alleen vers gegeten. Jam kenden we nog niet, appelmoes wel. Die ging ook op beschuit. ‘s Morgens kregen we brood. Ik had liever het eten ‘s middags: soep, aardappels met sla en juin of wat anders. En dan mulkepap. Zult had ik ook heel graag, dat maakten ze toen heel lekker klaar.”
Trouwboekje van de ouders van Bert Verhagen
Rond 1912 moest Bert Verhagen gaan werken: ,,Ik had zes jaar school gehad. Ik was nog geen twaalf jaar oud toen ik bij de boer kwam. Ja, er moest wat binnenkomen. Ik was verhuurd voor vijfentwintig gulden per jaar. Daarvoor moest je elke dag werken, vrije dagen kenden we niet. In de herfst verdiende je wat bij met
aardappelen rooien: je kreeg een halve cent per mand extra. Zelf kreeg ik ‘s zondags van mijn ouders een dubbeltje traktement. Eten deed ik bij de boer, totdat het te vies werd. Het vlees stonk als de pest. Er kroop ook eens een slak op de rand van mijn bord. Op een dag heb ik zo’n vies stuk vlees weggewerkt in mijn
zak en het thuis laten ruiken. Ons moeder vond het ook te erg en ze zei dat ik voortaan thuis moest komen eten.” Verhagen werkte bij de boer toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak in 1914: ,,Tegenover de molen stond de militaire keukenwagen. De soldaten waren bij de boeren ingekwartierd. Op een dag kreeg ik van een van de soldaten een bord snert. Ik moet een jaar of dertien geweest zijn, maar ik weet nu nog hoe lekker dat was. De soldaten zijn niet lang in Nuenen geweest. Het was alleen maar mobilisatie, er werd dus niet gevochten.”
Bert is nooit in dienst geweest: ,,Gelukkig niet. Je moest loten en ik werd uitgeloot. We gingen loten met zeven jongens uit Gerwen, vijf uit Nuenen en een uit Nederwetten. Ik geloof dat al die anderen inmiddels al zijn overleden.” Bert ging van de ene boer naar de andere en kwam rond zijn achttiende terecht bij een klompenmaker die tegenover de kerk woonde. Daar werkte hij, toen aan het eind van de oorlog de Spaanse griep toesloeg in het gezin Verhagen. ,,Ik weet nog goed dat ik het kreeg. Ons vader werkte ook bij die klompenmaker. Ik moest klompen maken die naar Leiden moesten worden gestuurd. Ik voelde me echt ziek, maar ik heb het werk toch maar afgemaakt. Onze vader kreeg ook de griep. Hij haalde het niet. Hij is maar zevenenveertig jaar oud geworden. Ik heb acht weken in bed gelegen. Op het laatst kon je door mijn handen heen kijken, zo mager was ik. Ik zakte als een zak in elkaar als ik uit mijn bed wilde. De dokter kwam langs, maar wist er ook geen raad mee.”
Bert denkt dat hij zijn leven heeft te danken aan het eten van een wortel, de korenwortel*, die gezaaid werd onder de rogge: ,,Eerst lieten ze me zo’n beetje voor dood liggen. Later vroeg ons moeder steeds: lust je dit niet of dat niet? Ik vroeg om zo’n wortel uit het veld. En vanaf dat moment ging het beter. Er zijn veel mensen doodgegaan toen. Er waren geen medicijnen voor die griep, je kon alleen op bed blijven liggen. De meeste mensen die het kregen, gingen gewoon dood. In één gezin ergens stierven vier jongens tegelijk. En bij Netje Koks die op het Boord woonde, stierven vier zusters. Ik heb het gered en veertien dagen nadat ik weer was gaan eten, ging ik weer aan het werk.” Na de dood van vader Verhagen, was Bert de oudste thuis: ,,Ik moest de kost verdienen, eerst bij de klompenmaker, daarna ben ik op het Eeneind gaan werken. Ik zal zo’n jaar of achttien, negentien zijn geweest.
Pasfoto van de vader van Bert Verhagen
Bert en Nelly Verhagen met hun 9 kinderen bij hun zilveren huwelijksfeest
Op het Eeneind waar nu het industrieterrein is, was toen alleen maar heide. Ik ging eerst te voet, maar ons moeder zei dat ik maar een fiets moest gaan halen. Dat was mijn eerste fiets, een Gazelle. Ik kocht hem bij Van Maasakkers in Nuenen. Het was in die tijd een verschrikkelijke uitgave.
Verhagen werkte bij de steenfabriek op het Eeneind: ,,Ik schat dat er zo’n twintig man werkten op de steenfabriek. Het was mijn taak om de mallen, als die vol leem zaten, met een mes glad te strijken. Ik heb wel ooit veertigduizend mallen op een dag glad gestreken. We maakten dagen van twaalf uur, van zeven tot zeven.
Soms vroeg de baas na werktijd of ik nog zo’n duizend stenen extra wilde doen! Ik heb ook nog zo’n vier of vijf weken leem gestoken. Dat deed je met een schop. Je stond midden in de leem en het gebeurde wel ooit dat je al om 8 uur met klompen en al in de leem wegzakte. Toen het mij overkwam heb ik net zo lang geschept tot ik mijn klompen terug had. Je ging niet naar huis voor droge kleren, je bleef de hele dag met een nat pak staan.”
Bert werkte ook nog een tijdje bij de gemeente Eindhoven en anderhalf jaar als snoeier bij de gemeente Nuenen: ,,In de winter verdiende ik er zeventien of achttien gulden per maand, dat was drie gulden meer dan in de zomer. Ik ben naar het gemeentehuis gegaan, dat stond op de Berg, waar nu het Chinees restaurant is (Berg 29). Julia Prinsen werkte daar. Ik zei dat ik in de zomer minder verdiende, terwijl ik langere dagen moest maken. Ze zei dat dat kwam omdat er in de winter extra gevarengeld bij kwam. Ik was het daar niet mee eens en zei mijn werk op.”
Bert kreeg daarna een baantje bij Philips. Daar werkte hij toen hij, zevenentwintig jaar oud, ging trouwen met Nelleke Hendriks van de Kerkhoef in Nederwetten. De plechtigheid zelf had niet veel om het lijf: geen feest, geen kaarten, geen speciale trouwjurk, geen foto’s, geen cadeaus: ,,We trouwden in het gemeentehuis in Nuenen en een week later in de kerk van Nederwetten. We trouwden heel vroeg: om zeven uur ‘s ochtends. Alleen de naaste familie die in de buurt woonde ging mee. Je ging gewoon naar het huis waar de vrouw vandaan kwam. Daar werd een beetje gegeten en koffie gedronken, zoals je dat nu elke dag doet. De volgende dag ging ik weer gewoon naar Philips. Feest was er niet bij, daar was geen geld voor.”
Voormalige school aan de Zandstraat in Nederwetten
Burgemeester Terwisse speldt Bert Verhagen de koninklijke onderscheiding op
Eerst woonde het jonge echtpaar in de voormalige school van Nederwetten aan de Zandstraat (nummer 25 t/m 29). Het gebouw was in drie woningen gesplitst. In het middelste woonde het echtpaar Verhagen. Daar werd de oudste dochter geboren. Een jaar later verhuisde het jonge gezin naar de woning aan de Gerwenseweg in Gerwen waar Verhagen de rest van zijn leven is blijven wonen: ,,Ik kocht de grond voor twee kwartjes per vierkante meter. Ik liet twee woningen onder één kap bouwen, het grondwerk deed ik helemaal zelf. Het bouwen van de twee woningen kostte toen ruim vierduizend gulden. De ene woning verhuurde ik, in de andere ging ik zelf wonen. In het huis werden onze andere kinderen geboren, we kregen zes dochters en drie zonen. Verhagen is vanaf zijn veertiende jaar bij het Gerwens St. Caeciliakoor geweest: ,,Ik begon met noten leren, Gregoriaans. Ik kreeg een of twee keer per week les van Schuts, de dirigent. Als ik iets nieuws kreeg, wou ik het zo snel mogelijk kennen. Ik lag ‘s avonds in bed nog de papieren te lezen. Toen ik achttien was, werd ik aangenomen om mee te zingen. Als je aangenomen zanger was, moest je elke dag aanwezig zijn in de kerk, want elke dag was er een gezongen mis. Als je er niet was, kreeg je boete. Toen ik bij Philips werkte, heb ik heel wat dubbeltjes boete moeten betalen. We zongen vierstemmig en we speelden ook toneel met de koorleden. We traden eens in Mierlo op, we zongen een paar nummertjes en tussendoor speelden we toneel.
Voor de Tweede Wereldoorlog werd er nog een zangvereniging opgericht, Kunst en Arbeid. We repeteerden in een café. In de oorlog werd een stel leden door de Duitsers opgepakt. De vereniging viel uit elkaar.” Bert was een tijdje dirigent van een dameskoor, maar dat gezelschap was geen lang leven beschoren: ,,Het was te ongeregeld, de een ging trouwen, de ander emigreerde en de volgende ging het klooster in.
Ik had het aan een stier te danken dat ik invaldirigent bij het St. Ceciliakoor mocht worden. Dirigent Schuts werd door een stier onder de voet gelopen. Hij moest een tijd het ziekenhuis in. Ik moest het dirigeren overnemen. Toen Schuts terugkwam was er een stel jonge gasten bijgekomen en ik mocht van Schuts de mis dirigeren. Het ging geweldig!” Bert is vijfenzeventig jaar lid geweest van het St. Ceciliakoor, waarvan vijfentwintig jaar als dirigent. Hij ontving de pauselijke onderscheiding Pro Ecclesia et Pontifice en de eremedaille verbonden aan de orde van Oranje Nassau. Hij kreeg ook de erepenning van de gemeente Nuenen.
Pastoor van Griendtsveen met kerkkoorleden
Bidprentje van Bert Verhagen
Bij Verhagens overlijden werd geschreven: ,,Na een leven dat gekenmerkt werd door eenvoud, goedheid, ezorgdheid, eerlijkheid en liefde is van ons heengegaan onze lieve vader, groot- en overgrootvader.” Daar is aan toe te voegen dat Bert Verhagen ook een prettig verteller was die bijna een eeuw Gerwense wetenswaardigheden heeft door kunnen geven.
Dit artikel is afkomstig uit het boek Nuenense herinneringen: een stukje Nuenense geschiedenis, verteld door 24 Nuenenaren (1994), samengesteld en geredigeerd door Jeannette Daamen.