“Good evening, we go help you”
Ze was elf jaar, toen de Tweede Wereldoorlog begon. Ze bracht berichten met oorlogsnieuws van Radio Oranje rond. Als vijftienjarige mocht ze met haar vader mee om in haar beste schoolengels een piloot op zijn gemak te stellen en veilig onder te brengen. Nu is ze vijfenzestig, een gepensioneerde dame met een innemend karakter, een gezellige babbel en een warm hart voor Nuenen: Dory van Kampen, geboren op 18 november 1928 in ‘s Heerenberg. Door het werk van Dory’s vader, Gradus van Kampen, verhuisde de familie van ‘s Heerenberg naar Maasbommel. In juni 1939 kwam het gezin in Nuenen wonen: “Eerst woonden we aan de Eindhovenseweg (ter hoogte van de T-splitsing met het Cockeveld). Een half jaar later verhuisden we naar de Beekstraat 3. Ik was de oudste van een gezin met vijf kinderen, de jongste werd in Nuenen geboren.”
Vader Van Kampen was commies: “Tegenwoordig zouden ze hem belastingambtenaar noemen. Hij werkte bij de rijksbelastingdienst. Het rayonkantoor zat in Eindhoven. Vandaaruit kreeg hij zijn opdrachten, zoals het taxeren van de huurwaarde van huizen en inboedel. Ik dacht dat hij ook de mensen moest manen die hun belasting niet op tijd betaald hadden en hen eventueel een dwangbevel moest uitreiken. Aanvankelijk was mijn vader de enige in Nuenen. Later kreeg hij een collega, De Weerd en nog later kwam Van de Moosdijk erbij.” “Vader stond bekend als een royaal mens: hij gaf de mensen altijd een tijdje respijt om hun zaken nog te regelen.”
Dory was tien jaar, toen de familie in Nuenen kwam wonen. Ze moest nog een paar jaar naar de meisjesschool : “Ik zat eerst in de klas bij juffrouw Anna van Rooij, daarna bij zuster Lucila en bij zuster Everardinie. Mijn ouders lieten mij ook de zevende klas op de meisjesschool doen. Want vanwege de oorlog wilden mijn ouders me niet te ver van huis laten gaan. Na het zevende jaar moest er een beslissing genomen worden. De oorlog duurde nog steeds en ik moest toch iets gaan doen. Daarom ging ik naar Eindhoven, naar de MULO bij de zusters Ursulinen in het Villapark. Ik ging samen met Toos Smeulders, de dochter van Sjaak, die in het huis naast het Klooster woonde. Aan het begin van de oorlog vlogen de Duitse vliegtuigen laag over: “We moesten op school onder de banken kruipen en mochten daarna meteen naar huis. We vonden het allemaal verschrikkelijk. Mijn vader trok het zich zo aan dat hij zich bijna bij het leger aangesloten had, met goedvinden van mijn moeder. Gelukkig is het er niet van gekomen.”
Dory van Kampen (1993)
Dory van Kampen vindt het niet verwonderlijk, dat haar vader door de mensen in vertrouwen werd genomen : “Door zijn werk kende mijn vader iedereen en was hij voor veel mensen een vertrouwenspersoon. Hij was ook een man die vlug contact maakte. Hij kon met iedereen goed opschieten. Ik denk dat vader alles wat hij in de oorlog heeft gedaan niet als verzetswerk heeft gezien, maar dat hij gewoon deed wat hij als mens meende te moeten doen. Mijn moeder stond achter zijn werk in het verzet. De mannen hadden de steun en de hulp van de vrouwen nodig om deel te nemen aan het verzetswerk. De rol van de vrouwen, zoals van mijn moeder, van Marie, de vrouw van Piet Kuijten en van Leny, de verloofde van Wout, mag daarom ook best eens genoemd worden.”
Voor Wout de Vries bracht Dory berichten met oorlogsnieuws rond: “Wanneer dat precies is begonnen, weet ik niet meer. Een bericht moest in de bus bij de pastorie in Nederwetten, een bij de dominee. Wout zal wel meer adressen van berichten voorzien hebben, hij regelde dat zelf. Soms bracht hij zijn radio in een sigarenkistje mee en luisterde hij samen met mijn vader naar. In blokletters schreef hij de belangrijkste berichten uit, op dun papier met carbon ertussen. Over de redacteur van het Parool die op de Berg ondergedoken heeft gezeten, heb ik pas na de oorlog gehoord. Ik heb daar toen niets van geweten. Over die dingen werd bij ons niet uitbundig gesproken, je ving alleen hier en daar wat op.”
De dag dat de Duitsers Wout de Vries in Nuenen wilden ophalen, kan Dory van Kampen zich nog levendig herinneren : “Ik was bij mijn oma in Druten op vakantie. Opeens stond mijn vader daar met Wout op de stoep. In Druten werkte een kapelaan Van Rooij, die ook enige jaren in Nuenen had gewerkt. Waarschijnlijk heeft die Wout geholpen aan een onderduikadres in Bergharen. Ik heb gehoord dat dezelfde groep Duitsers die huiszoeking deed bij de familie De Vries, later in Nuenen gijzelaars heeft opgehaald: Smits van Oyen, De Kruijff en secretaris De Rooij. Ik weet niet of die drie in plaats van Wout als gijzelaar zijn meegenomen. Wout bleef ons vanuit Bergharen schrijven, totdat hij bij een razzia gevangen genomen werd. Na zijn ontsnapping aan de Duitsers, dook hij weer onder in een dorp in de Kempen. Hij schreef ons regelmatig, onder een schuilnaam.”
Door omstandigheden gedwongen moest Dory op een avond een piloot ophalen: „In het voorjaar van 1944 kwam veldwachter Damen vertellen dat er bij Van der Sande in Gerwen (hoek Moorvensedijk/Lieshoutseweg) een vliegenier op het erf was aangetroffen. Een van de zonen van Van der Sande, Jan, kwam daarop bij ons. Mijn vader heeft zich ervan verzekerd dat buiten de familie Van der Sande en veldwachter Damen niemand iets wist over de vliegenier. Mijn vader heeft Van der Sande laten weten dat de piloot ‘s avonds opgehaald zou worden en hij heeft bij Piet Kuijten gemeld dat er een piloot was. Bij de gemeente werkte een ambtenaar die officier was geweest in het leger. Hij sprak Engels en hij was betrouwbaar. Mijn vader vroeg die ambtenaar om met hem mee te gaan, omdat mijn vader geen Engels sprak. De ambtenaar kwam niet en Wout was niet meer in Nuenen, dus was ik de enige die mee kon. Ik sprak een paar woordjes Engels. Onderweg op de fiets naar Gerwen oefende ik wat ik zou zeggen tegen de piloot.
Het was donker toen we bij Van der Sande aankwamen. Er liepen een paar jongens op het erf, het was allemaal heel geheimzinnig. Toen de vliegenier uit de schuur kwam, was ik helemaal geïmponeerd: het was een hele lange man. Ik was zo onder de indruk dat ik mijn verhaal helemaal kwijt was en alleen nog maar kon zeggen: ‘Good evening. We will help you’. We zijn niet lang bij Van der Sande gebleven. We hebben aan de vliegenier, het was een navigator, Duncan McFayden, uitgelegd wat onze bedoeling was. Ik moest voorop fietsen en ik zou naar mijn scheenbeen grijpen als ik iemand zag. De piloot ging bij vader achterop de bagagedrager. We gingen binnendoor via de Alvershool en de Dreef, waar nu de Papenvoort ligt. En achterom door het Houtrijk. Het was toch wel wat spannend allemaal. Toen we bij ons huis kwamen, dook Duncan meteen weg in de schaduw. Tot zover was alles goed gegaan, maar we zaten toen toch wel met een probleem. Want ik kende onvoldoende Engels om een goed gesprek te voeren. En de ambtenaar was er nog steeds niet. Dus haalde mijn moeder de andere kinderen van ons uit bed, ze mochten allemaal een handje komen geven. En in die tussentijd haastte vader zich weg om de ambtenaar te halen. Het lijkt heel gevaarlijk om de kinderen erbij te halen. Maar niemand van ons gezin heeft ooit iets verteld aan anderen. Wij hoorden anderen vaak verhalen vertellen waar we van wisten dat ze niet klopten, maar we hielden onze mond. We konden allemaal heel goed zwijgen.
Mijn vader kwam terug met de ambtenaar. Die had zijn pyjama aan met een regenjas erover. Hij wilde niet mee gaan om de piloot weg te brengen: mijn broer van 13 jaar moest maar mee gaan, zei de ambtenaar. Waarschijnlijk wilde hij niet mee omdat zijn vrouw erop tegen was, uit angst dat hem iets zou overkomen. Vader vond dat niet verantwoord en is hij alleen gegaan met Duncan. Ze spraken af dat mijn vader voorop zou lopen en Duncan een stukje achter hem, binnendoor naar Piet Kuijten. Daar is Duncan verschillende dagen gebleven en in die tijd ben ik er een paar keer heen gegaan om met hem te praten. Ik had een klein zakwoordenboekje waarin we alle twee de vertalingen opzochten. Ik heb Duncan uit kunnen leggen wanneer ze hem zouden komen halen. Ik hoorde later dat hij opgehaald is door een jonge onderwijzeres en dat hij zes weken in Waalre heeft gezeten. Duncan heeft mijn naam onthouden uit mijn woordenboekje. Zo heeft hij ons later teruggevonden en hebben we na de oorlog korte tijd contact gehouden. Het was niet gebruikelijk dat je in dit soort situaties je naam gaf. Je ging er van uit dat je niet kon praten over dingen die je niet wist.”
Het gezin van Kampen voor hun woning aan de Beekstraat. Vlnr.: Dory, vader, Gerard, moeder, Henk en Leny (Willy ontbreekt)
Later hoorde Dory dat de vluchtweg van Duncan, terug naar Engeland, die van enkele andere piloten uit Nuenen heeft doorkruist: „Duncan was nog niet lang weg bij Piet Kuijten toen Wout de Vries weer opdook. Hij had Ronny Walker bij zich, een piloot die als enige overlevende uit een vliegtuig was gekomen dat bij Borkel en Schaft was neergehaald Ronny bleef een tijdje bij ons, terwijl Wout bij Kuijten ging vragen of Ronny daar terecht kon. Ronny zat nog bij Piet Kuijten toen Grad Peters daar Jack Nott kwam brengen. Jack kwam uit Australië. Ik ben verschillende keren bij Piet geweest toen Jack en Ronny er zaten. Ze hadden steun aan elkaar. Ik praatte met hen en probeerde hen Nederlands te leren. Ze zijn weggebracht naar Waalre, waar Duncan eerder al was heen gegaan. Later hoorden we dat het met Ronny en Jack verkeerd is afgelopen. Ze zijn door verzetsmensen van Waalre naar Coba Pulskens, een vrouw uit het Tilburgs verzet, gebracht. Ronny Walker en Jack Nott waren al bij Coba in Tilburg toen de auto tijdens de tweede rit werd aangehouden door de Duitsers. Duncan MacFayden en nog een piloot, die we niet kenden, werden gevangen genomen. Zij hebben de oorlog wel overleefd.
De Duitsers vonden het adres in Tilburg en hebben daar Ronny Walker en Jack Nott direct omgebracht. Dat had nooit mogen gebeuren, piloten moesten krijgsgevangen worden genomen. De vader van Ronny Walker is in 1948 naar Nederland gekomen en heeft precies uitgezocht wat er met zijn zoon gebeurd is. Het schijnt dat de Duitsers die de piloten hebben omgebracht, zich voor de krijgsraad hebben moeten verantwoorden.”
Piet Kuijten werd gewaarschuwd, omdat er een aantal mensen die ondergronds werkten, was gearresteerd. “Het was voor iedereen heel deprimerend en verdrietig wat er in Tilburg was gebeurd. Het leek veiliger een poosje geen piloten naar Piet te brengen, want ze wisten niet of er mensen bij het verhoor door zouden slaan. Bovendien was Marie Kuijten ook weer in verwachting. En Piet zat toch al moeilijk met zijn joodse onderduikers. Piet woonde wel tamelijk veilig: ver buiten de bebouwde kom en hij kon alles van ver aan zien komen.”
Toen Wout de Vries weer met een piloot aankwam, Douglas Jennings, werd die bij van Kampen ondergebracht. “Ik heb veel meet hem gepraat. Hij was bij de landing gewond geraakt, hij kwam in Rosmalen in een Duits Lazarett terecht. Daar ontsnapte hij en kwam hij in handen van verzetsmensen. Vanuit de Kempen kwam hij via Wout de Vries in Nuenen terecht. Douglas was een rusteloze man, hij verveelde zich. Hij ging boven voor ons raam staan zodat de buurvrouw hem zag. Gelukkig heeft zij niets doorverteld. Douglas schreef bij ons een verhaaltje, “Nightflight”, een beschrijving van zijn nachtelijke vluchten naar doelen in Duitsland. Wout en Piet kwamen ’s avonds op bezoek om door te praten hoe hij op weg geholpen moest worden”. Hoe het precies zat met de ondergrondse in Nuenen is Dory nooit precies duidelijk geworden. “Pas nadat ik Duncan mee opgehaald had kreeg ik wat meer te horen. Ik heb de indruk dat de verschillende groepen van verzetsmensen niets van elkaar wisten. Voor zover ik weet had vader vooral contacten met Wout de Vries en Piet Kuijten. Peters is pas in beeld gekomen nadat hij Jack Nott had afgeleverd bij Piet Kuijten en dat was al in 1944. Vóór die tijd is mij niet duidelijk geweest dat hij iets met het verzet te maken had. Peters was ex-militair en daarom zal hij wel contacten buiten Nuenen gehad hebben: de militairen kenden elkaar van het begin van de oorlog, toen ze samen gevochten hadden. Peters vroeg mijn vader of ik koerier werk voor hem mocht doen. Mijn vader vroeg het mij en ik wilde wel. Het leek niet gevaarlijk: een jong meisje met lange vlechten en een boekentas achterop de fiets, zo iemand hielden ze niet aan.
Berg 25 – Het huis van de dames Van Dijk met kostganger-onderwijzer Gradje Peters. Gesloopt in 1982, om plaats te maken voor de verlichtingszaak Billekens.
Ik ben verschillende keren voor Peters naar Nijnsel gefietst om wat af te geven. De eerste keer moest ik een wachtwoord geven: ‘Ik ben Bep en ik kom Boelie.’ Ik moest in een bakkerij zijn en zag er verder nooit iemand, alleen de man voor wie het pakje bestemd was. Op 9 augustus 1944 kwam Wout de Vries, die inmiddels weer in Nuenen was, bij ons met twee Amerikaanse vliegeniers: Horace Bradshaw en Frank Doucette. Ze waren neergekomen bij Eindhoven. Frank had een verstuikte voet opgelopen. De twee jonge Amerikanen draaiden gewoon mee met ons gezin. Ze hielpen bijvoorbeeld mee groenten schoonmaken en aardappelen schillen. Het was mooi weer. Op een avond toen we buiten zaten, kwamen er opeens een stel mannen bij ons over de heg gesprongen. Het waren onderduikers die op de vlucht waren voor de landwacht. Op 12 augustus werden Horace en Frank bij ons opgehaald.”
De Amerikanen waren nog niet lang weg, toen de familie Van Kampen inkwartiering van Duitsers kreeg: „Er kwam een groep Duitsers in Nuenen aan. Wij moesten er ook een paar in huis nemen. De voorkamer werd leeggeruimd, de fauteuils gingen naar de achterkamer. Het was een vervelende situatie want wij hadden alleen nog maar sinds kort in de keuken waterleiding. Dat betekende dat de Duitsers zich beneden in de keuken moesten wassen. Wij liepen daar ook rond, maar zeiden niets tegen de Duitsers. Ik schrok me rot toen een Duitser mij iets vroeg en ik automatisch in het Engels antwoord gaf. Die soldaat was Heinz Müller uit Saarbrücken, dat soort dingen vergeet je niet meer.
‘s Avonds moesten we bij hen komen om een borrel te drinken, Franse likeur. ‘Die Frau und Tochter sollen auch mitkommen’, zeiden ze. En dat had je dan te doen. Ze vertelden dat ze bang waren voor partizanen en terroristen. De tolk die ze bij zich hadden was een Zwitser. Hij had een grote radio en luisterde naar de berichten. Zodoende konden wij ook alles volgen. Hij vertelde precies waar de Duitsers door de Engelsen waren teruggeslagen en hoeveel mensen er waren gesneuveld. Er zat een soldaat bij van pas 17 jaar oud, hij was een half-Rus. Hij zat maar te drinken en werd stomdronken. ‘Wir gehen nach Canada,’ zei hij steeds. Later kwam een Feldwebel binnen met een ansichtkaart in zijn hand. Hij huilde: ‘Der verfluchte Krieg, ich habe drei Wochen meine Mutter nicht schreiben können.’ Tegen de morgen zijn ze opgebroken. ‘Grüsze ihre Frau und Tochter’, hoorde ik Heinz Müller nog zeggen. Voor ze wegreden gooiden ze het frame van een fiets bij ons neer. Die fiets zat vóór op hun wagen gebonden. Ze waren kwaad, want iemand had er ‘s nachts de banden afgesloopt. Een jongen uit de buurt kwam later vragen of hij dat frame mocht hebben.
In de derde week van september 1944 gebeurde er zoveel dat het Dory van Kampen wel altijd bij zal blijven: ,,’s Zondagsmiddags begon de herrie en zagen we de parachutes boven Son hangen. Wout de Vries zat bij ons. Hij kwam de laatste tijd voor de bevrijding weer regelmatig. Hij is direct vertrokken toen de geallieerden in de omgeving waren. Hij kwam later terug in militair uniform. We hebben hem daarna een hele tijd niet meer gezien. „Opeens liepen er verschillende mensen in een PAN overall. Mijn vader werd door Peters gevraagd om bij de telefoon in het gemeentehuis te blijven, zodat er iemand de berichten door kon geven. Dinsdags ging ik met mijn zus en met Francien Swinkels, onze vroegere hulp in de huishouding, op de fiets naar Son. Francien woonde aan de Opwettenseweg. We hadden al vlaggen gemaakt, een Engelse, een Amerikaanse en een Nederlandse. Die hingen voor in de tuin te wapperen. We vonden dat we bevrijd waren, want er was een Amerikaan in Nuenen geweest, de NSB-ers waren opgehaald, de meisjes die zich met Duitsers hadden ‘afgegeven’, kaal geschoren.
We zagen veel dode soldaten in Son, een hele vrachtwagen vol. Francien zei ‘Kijk nou, dan kun je er heel je leven tegen’, maar dat was niet zo. We praatten met de Amerikanen. Een Amerikaan was gewond en zei dat hij daar blij mee was: want nu hoefde hij niet meer verder te vechten. We waren weer bijna bij de brug bij Breugel om naar huis te gaan, toen baronesse Van Hardenbroek aan kwam rijden en riep dat de Duitsers in Nuenen waren. Wij gingen als de weerlicht richting Nuenen, we waren best bang. Want Francien had een witte jurk aan met rood, wit, blauw op de zakken. Wij hadden oranje strikken in en die trokken we snel uit ons haar. In Nederwetten, even voorbij de watermolen, zagen we de Duitse tanks al aankomen. We fietsten door een binnenweggetje terug naar Nuenen.
Wout de Vries voor zijn vertrek naar Nederlands-Indië
Mijn vader en moeder waren niet thuis. Moeder was aan het wandelen met ons jongste broertje. Waar vader was, wisten we niet. Mijn broer van dertien was zo slim geweest snel de vlaggen binnen te halen en boven op zolder onder de planken te verstoppen. Daar hebben we ook foto’s en belastend materiaal, zoals adressen, verstopt. Vader kwam en zei dat we maar naar Piet Kuijten moesten gaan. De overburen durfden ons niet in huis te nemen. Het leek mijn vader beter dat hij niet bij ons bleef, hij zou zich wel redden, zei hij. Ik heb nog snel wat kleren verstopt in de wasmachine en twee jassen over elkaar aan gedaan. Toen ik daar boven op de slaapkamer mee bezig was, zag ik de grote tanks voor ons huis. Ze waren zo hoog dat de soldaten bij ons boven binnen konden kijken. Toen ik naar buiten liep vroegen ze ‘Ha die Marie, wieviel Kilometer ist es nach Eindhoven?’ We hadden maar één fiets. Moeder fietste met twee kinderen naar het Wettenseind. Wij, de drie anderen, moesten lopen. We gingen door de akkers. Er vluchtten meer mensen over de akkers. De dominee zagen we daar ook. Hij ging richting boer Van Heyst. Er werd op ons geschoten. Ik weet niet zeker of er echt gericht op ons geschoten werd, maar die indruk hadden wij wel. Zo is het ons ook altijd bijgebleven. Bij Kuijten was dus iedereen erg blij dat we heelhuids aankwamen.”
Die avond was het bombardement op Eindhoven: ,,We wisten niet precies wat het was, maar het was allemaal erg indrukwekkend en angstaanjagend. Er kwamen meer mensen schuilen op Wettenseind: Daags erna, op woensdag, kwam onder andere de familie van Karel Pijs naar Kuijten. Het was een drukte. Er werd een bokje geslacht en daar kookte Kuijten soep van. Het was erg lekker, maar moeder en ik konden die dagen alleen een appel door onze keel krijgen. Er kwam een gevechtswagen aanrijden en die werd opeens beschoten. Het gebeurde allemaal erg vlak bij. We waren op stal en durfden niet goed te kijken. De Duitsers sprongen uit de tank en doken in de sloot. Het leek verstandiger om niet in de boerderij te blijven. Er zou brand kunnen komen. Kuijten, Ekstein en Pijs hebben stro naar de sloot aan de overkant van de weg gedragen en daar hebben we gelegen, tot het weer wat rustiger leek. De mannen hebben achter het huis een loopgraaf gegraven en daar hebben we de nacht in doorgebracht. Donderdags kwamen de Amerikanen. Er kwamen mensen van een boerderij in de buurt vragen of ik wilde komen, om iets te vertalen. De mensen daar wisten blijkbaar waar de Duitsers zaten en ik moest dat tegen de Amerikanen vertellen. Er stond een Amerikaan beschutting te zoeken tegen een muur, hij had twee granaten in zijn hand. Mijn moeder vond het allemaal maar niets. De Amerikanen zijn richting Nuenen gegaan, maar blijkbaar ondervonden ze teveel tegenstand, want ze zijn naar Eindhoven teruggetrokken. Daags daarna kwamen de Engelsen en toen zijn we wel bevrijd.
Op het land van Piet liepen veel militairen. Er kwam ook een Engelse ordonnans en met hem ben ik achterop de motor naar ons huis gereden. Achteraf sta je er wel bij stil hoe je dat allemaal hebt gedurfd en hoe het mogelijk was dat mijn moeder dat goed vond.” Na vier dagen kwam ook vader van Kampen boven water: „Hij kwam aangewandeld of er niets aan de hand was. We waren boos op hem omdat we zo ongerust waren geweest over hem.” De familie keerde terug naar huis en herstelde de schade: de woning was goed overhoop gehaald: ,,De weckflessen van mijn moeder waren leeggetrokken. Er lag vies, synthetisch ondergoed. Er waren Duitsers in huis geweest die het goede ondergoed van vader hadden meegenomen. Mijn broer zou naar het seminarie gaan. Zijn uitzet zat in een koffer en die was geplunderd. Er was geen pan of pot meer om eten te koken, alles was meegenomen. Er was zelfs geen haarkam meer. Het was wel begrijpelijk dat het huis was leeggehaald. Het waren oorlogsomstandigheden en de Duitsers zullen blij geweest zijn dat ze zich even konden verschonen en op bed konden liggen. We hebben gehoord dat er ook Nederlanders binnen zijn geweest en dat was minder goed te verkroppen. We waren onder andere het fototoestel van vader kwijt en een paar gouden ringen.”
De familie kreeg al direct na thuiskomst bezoek van de Engelsen: ,,Mijn broertjes hadden hen uitgenodigd. Wij hadden niet veel meer te eten. Moeder kookte pap voor hen, dat vonden ze heerlijk. Wij kregen van hen blikken met legerkost en dat vonden wij weer lekker. Ik heb nog een correspondentievriend aan die periode over gehouden. Die winter was het huis van de Van Kampens overvol: ,,We kregen inkwartiering van twee Engelse officieren, de ene sliep boven, de andere beneden. We moesten de kamers wel opnieuw laten witten toen ze weg waren, want ze stookten op hun kamer een petroleumbrander. Wij hadden geen licht meer, maar zij zorgden voor een gaslamp. We kregen ook evacuees. Een oudoom en tante uit Rotterdam waren toevallig in het zuiden toen we bevrijd werden en ze konden niet meer naar hun huis terug. Ze kwamen samen met mijn oma, oom en tante en hun vijf kinderen uit Druten. Ze zaten in Druten eerst in de kolenkelder van een zwakzinnigeninternaat, omdat de Duitsers vanaf de overkant van de Waal Druten en omliggende dorpen bleven beschieten. Het was die winter heel druk bij ons, maar wel heel gezellig.” Dory dankt een fiets aan de hulp, die de familie de geallieerden gaf: „Na de bevrijding hebben de geallieerden alle ontsnappingslijnen nagetrokken. Zodoende kwamen ze ook bij mijn vader. De geallieerden vroegen mijn vader wat hij wilde hebben voor zijn hulp. Vader zei dat dat absoluut niet aan de orde was. Ze bleven aanhouden en toen zei mijn vader dat hij wel een paar fietsbanden kon gebruiken. We kregen een tijdje later bericht dat we in Eindhoven bij het station konden komen kijken naar een gebruikte legerfiets. De uitnodiging stond op mijn naam. Ik kreeg een gloednieuwe BSA sportfiets. Dat was me wat in die tijd!”
Vanwege een promotie van Gradus van Kampen moest de familie Van Kampen verhuizen naar Helmond: „Helaas, want we hadden het allemaal erg naar ons zin in Nuenen.” Dory studeerde maatschappelijk werk en is de laatste 24 jaar in de regio Helmond werkzaam geweest als maatschappelijk werkster bij de Sociaal Perdagogische Dienst van de Othmarus Stichting, een hulpverleningsinstelling voor mensen (en hun milieu) met een verstandelijke handicap. Gradus van Kampen is op 23 juli 1987 overleden. Dory: ,,Piet, Wout en vader zijn vrienden gebleven en vooral met Piet heeft vader regelmatig contact gehad tot kort voor zijn overlijden.”
Dit artikel is afkomstig uit het boek “Nuenense herinneringen”, een stukje Nuenense geschiedenis, verteld door 24 Nuenenaren, geschreven door Jeannette Daamen (1994)