WIJ WOONDEN OP DE PROTESTANTSE HOEK

,,Ik heet geen mevrouw of mejuffrouw Van Wijk maar gewoon Mien van Wijk,” begint deze 82-jarige Nuenense het gesprek. Ze verwijst naar vroeger toen alleen de echtgenotes van huisarts en burgemeester ‘mevrouw’ werden genoemd: “De rest was vrouw. Ons moeder werd vrouw Van Wijk genoemd. Tegenwoordig noemen ze iedereen mevrouw!”

Ze zit in een fauteuil voor het raam van bejaardencentrum De Akkers. Zo kan ze precies bijhouden wat er voor het bejaardenhuis en bij het postkantoor gebeurt. Ze is heel tenger. Ze lijkt te verdrinken in haar grote zetel. Haar voeten raken nauwelijks de grond. Maar ze maakt een energieke indruk, beweegt snel en praat veel en vlug. En ze heeft een ijzersterk geheugen.Mien van Wijk werd geboren op 8 november 1911. Ze woonde haar hele leven in de omgeving van de Lindeboom. Ze maakte in Nuenen zeven burgemeesters mee en in haar parochie, de Clemensparochie, vijf pastoors.

Mien van Wijk in 1994

De moeder van Mien van Wijk werd opgevoed in een weeshuis bij de zusters in Helmond: ,,Mijn oma stierf toen mijn moeder werd geboren. Haar vader bracht haar naar het weeshuis. Daar had hij zelf ook een kamer. Mijn moeder leerde veel bij de zusters. Ze was erg bedreven in lezen en schrijven. Mijn opa stierf toen mijn moeder achttien jaar was. Toen ze uit het weeshuis kwam, werd ze kindermeisje bij dokter Raupp. Die woonde in het huis dat nu Berg 63 is.”

De vader van Mien, Piet van Wijk, was de zoon van een huisschilder. Piet had niet zo’n zin in het schildersvak en deed het bedrijf over aan Nilleske Meuldendijks, de vader van Giel die het bedrijf nu nog heeft: ,,Mijn vader zat op school bij de kinderen Raessens. Zij wisten dat hij goed kon leren en zodoende kon hij bij de Raessens op kantoor komen werken voor de boekhouding. Dat deed hij liever dan het werk in het schildersbedrijf. Hij moest eerst cursussen volgen en zat ‘s avonds te leren terwijl mijn moeder met de hand kleertjes naaide.”

Mien werd geboren als derde in een gezin met acht kinderen in een huisje dat stond op de hoek Weverstraat/Berg, waar nu de kunstgalerie is. Al snel verhuisde het gezin naar het huidige pand Papenvoort 3: ,,Vroeger noemde ze het daar ‘d’n hoek’, eigenlijk ‘d’n protestante hoek’, omdat daar veel Protestanten woonden,” vertelt ze.

Papenvoort 3 te Nuenen

,,Ik weet nog dat we elektriciteit kregen toen we daar woonden. Ik was heel klein. Telkens als er iemand kwam, ging ik op de stoel staan om aan het knopje te draaien, zodat de lamp aanging. Vóór die tijd moesten we het doen met petroleumlampen. Water haalden we uit de pomp die onder de Lindeboom stond. Hij staat er trouwens nog. Iedereen van de Berg haalde daar water om te wassen en zo.”

Mien van Wijk kan zich nog heel goed herinneren dat haar oudere zus tijdens de mobilisatie werd ondergebracht bij oma: ,,Het gebeurde vroeger vaker dat kinderen werden uitbesteed bij familie om een gezin te ontlasten. Mijn zus was naar mijn oma genoemd en oma vond het leuk om haar bij zich te hebben. Mijn vader werd opgeroepen om voor dienst naar Breda te gaan. Mijn moeder vond dat verschrikkelijk. Mijn jongere broertje kende mijn vader bijna niet meer toen hij thuiskwam. Ik deed voor mijn moeder boodschappen, brood halen bij bakkerij Van Overbruggen (nu pand Berg 28). Ik moest tegen ‘tante’ Door van Overbruggen zeggen dat moeder de bonnen op het einde van de week zou brengen, want het brood was toen op de bon. Mijn moeder had niet genoeg bonnen, maar we kregen het brood toch wel. Het ging allemaal zo gemoedelijk toen. Met nieuwjaar bijvoorbeeld kreeg je een worst of peperkoek van de winkeliers.”

Niet alleen het brood was op de bon, ook kousen weet Mien: ,,Distributiekousen, noemden ze die, dat waren kousen die twee rechts, twee links gebreid waren. Mijn moeder kreeg een gulden per dag en daar moest ze het mee doen met vier kleine kinderen.”  Omdat vader Piet van Wijk bij Raessens werkte, huurde het gezin een huis van die fabrikant. Raessens bezat verschillende huizen. De familie van Wijk verhuisde vaak, steeds in de nabije omgeving van de fabriek: ,,Elke keer als er een geschikter huis vrij kwam, kreeg mijn vader de voorkeur. Totdat hij zelf een huis ging bouwen aan het Houtrijk, op de hoek met de Papenvoort.”

Houtrijk 8 te Nuenen op de hoek met de Papenvoort

In Mientjes jonge jaren was de Berg, de omgeving van de Lindeboom, ‘het’ centrum van Nuenen: ,,Daar waren de winkels. Op het Hei-eind (het Park) woonden meer de elite. Het snoepwinkeltje van Sloekes was eerst in het huis waar ik geboren ben en waar nu de galerie is. Sloekes verhuisde naar de hoek aan de overkant van de Weverstraat en zit daar nog. ‘Sloekes’ komt van Relou, dat is de echte naam van die familie. In de volksmond hebben ze Relou tot Sloekes verbasterd. Maar voor Sloekes er woonde, woonde Beth van de Rijt in dat huis. Beth was vroedvrouw. Er lopen nog veel Nuenenaren rond die door Beth op de wereld zijn geholpen. Naast Sloekes zat de familie Keeris met een winkeltje in fournituren. Dan kwam het hele grote huis van Raessens. Daarachter stond de fabriek.

In het smalle pandje ernaast woonde de voerman van Raessens. Die bracht de deuren en kozijnen van Raessens naar het station en kwam met boomstammen terug.  In het huis waar nu Weick woont (Berg 31), hebben wij later ook nog een tijd gewoond. Eerst woonde er een horlogemaker, die Pietje Vos heette. Hij woonde met Miebet Vos, maar ik weet niet of dat zijn vrouw of zus was. In de rij woningen achter de Lindeboom, (44 en volgende) zat een ellenzaak. Die was van Sjoke Linders. Daar woonde ook een sigarenmaker. Voorbij bakker Van de Ven woonde Toon Swinkels, een thuiswever. Die zat altijd voor het raam te weven. We noemden hem en zijn vrouw Toon en Mie Lap. Maar als hij dat hoorde, werd hij erg boos.

Tegenover het gemeentehuis waren de winkels van Van Overbruggen. Dan kwam een café en de winkel van Jaantje Heymans. Vroeger was dat huis van haar grootouders, Tinus en Jaan van Bakel. Hun zoon Toon had achter het huis een kousenfabriekje. Dat heeft hij samen met Sjef van Dijk verplaatst naar de plaats waar nu Billekens zit (Berg 25). Na Heymans kwam het kosterswoninkje en dan kwam het huis van Smeulders, die was schoenlapper. “

Het gemeentehuis heeft een belangrijke plaats in de herinneringen van Mien van Wijk. Haar vader, Piet van Wijk is lang raadslid en wethouder geweest en zodoende heeft ze altijd veel belangstelling gehad voor het reilen en zeilen van de gemeente: ,,Van Kemenade was burgemeester toen ik klein was. Hij woonde, dacht ik, in het huis tegenover het patronaatsgebouw. Ik zie hem nog aan komen lopen, heel statig. Hij had zo’n zwart, lusteren* jasje aan en een stok of een paraplu in zijn hand.

Willem van de Nieuwenhof was gemeentesecretaris. Hij woonde op de Berg, waar nu Schijvens Textiel is (Berg 13). Vroeger stonden daar twee woonhuizen. In het ene woonde Van de Nieuwenhof met zijn vrouw. Ze hadden geen kinderen. Mijn vader zei altijd: ‘Van den Nieuwenhof is zo zuinig, hij draait de enveloppen om en gebruikt ze weer voor de uitgaande post.’ Hij is nog geridderd. Toen stond er in de krant ‘Ridder van den Nieuwenhof’. Verder zat er op het gemeentehuis juffrouw Prinsen. Zij was toen nog een jong meisje.

In de raad zaten een stuk of zeven mensen. Ik geloof niet, dat er toen al partijen waren. Mijn vader was denk ik wel van de KVP. Toen mijn vader in de raad zat, had hij een contract met het Eindhovens Dagblad. Dat heette toen nog de Meiereijse krant, maar we noemden haar ‘tante Betje’. Mijn vader schreef het Nuenens nieuws voor de krant. Hij werd per regel uitbetaald. We hebben die kranten nog jarenlang bewaard, maar ze opgeruimd toen mijn vader overleed. Hij schreef onder de naam: ‘Van onze buurman van over de Dommel’.”

De gemeenteraad van Nuenen, Gerwen en Nederwetten 1923-1927(?). Vlnr: ….. Bastiaans(?) (raadslid), ….. (raadslid), Thijs Sloots (raadslid/wethouder), ….. (raadslid), jhr.mr. Jan Smits van Oyen sr. (burgemeester),…..(raadslid), Theo de Rooij (gemeentesecretaris), Piet van Wijk (raadslid/wethouder/loco-burgemeester)

Mientje ging al heel jong naar de ‘bewaarschool’: ,,Ik kon toen al lezen en schrijven. Dat had ik van ons moeder geleerd. Ik zat bij zuster Andrina. Dat was een heel braaf zusterke. Je kreeg een strakke opvoeding bij de zusters. Als je straf had, moest je je vinger op je mond leggen en zo blijven zitten, of je kreeg krijtpoeder op je vingers gestrooid. Dat moest erop blijven liggen.” Er werd hard gewerkt aan een goede godsdienstige opvoeding: ,,’s Zondags was er Aloysius-congregatie. Daar werd gebeden en gezongen en na een jaar werd je geïntroduceerd: je kreeg een medaille omgehangen.

Na de ‘introdusatie’ was er feest.” Het gebedje dat zuster Irinee bad tijdens het omhangen van de medaille, kent Mien van Wijk nog: “Ontvangt het teken der congregatie, moge gij het steeds dragen en daardoor verdienen de bijzondere bescherming van de H. Maagd Maria, onze Lieve Moeder en van de Heilige Aloysius.” Mien van Wijk vertelt vol enthousiasme over de processies die gehouden werden. Er klinkt ook kritiek door over het ‘voortrekken’ van de kinderen van de beter gesitueerden: ,,Er waren processies in de kloostertuin. In de zomer was het feest van het Heilig Hart.

Het  gezin van Wijk 1922: vlnr: Janus, moeder van Wijk, Mien, Francientje, Johan, Tonny, Jo, vader van Wijk. De jongste, Piet, was toen nog niet geboren.

Wij mochten wel bruidje zijn, maar nooit een wit bruidje zoals de beter gesitueerden die witte jurkjes, witte schoentjes en witte sokjes droegen. De zuster zei dan wel dat er ook blauwe of groene bruidjes waren, maar er was duidelijk standsverschil. De witte bruidjes mochten bijvoorbeeld het Scheepje van Petrus dragen en het beeldje van het Kindje Jezus. En ook bloemen strooien mochten de ‘gewone’ kinderen niet. Wij mochten bijvoorbeeld de plossen vasthouden. De zusters maakten graag onderscheid. Dat zat er hier in het dorp erg in. Vooral de kinderen van de dokter werden erg voorgetrokken en verder die van de burgemeester, fabrikanten, betere middenstand en onderwijzers.”

Toen Mien veertien was, ging ze met haar vader mee naar het kantoor van de houtfabriek Raessens. ,,Mijn vader kon als boekhouder het werk niet meer alleen aan. Er werkten toen zo’n tachtig mensen. In de fabriek werden kozijnen en dakspanten gemaakt. Het was een timmerfabriek. Later zijn de zoons zich gaan specialiseren in deuren. Toen werd het ‘Deurenfabriek De Noor, firma Weduwe Raessens en zonen’. Het ging een tijdlang goed en de fabriek werd uitgebreid. Later kwam Bruynzeel met deuren. Dat gaf teveel concurrentie. Toen is Raessens overgestapt op sigarenkistjes. Het hout kwam met paard en wagen vanaf het station op het Eeneind. Eerst was Piet Meulendijk voerman.

Piet van Wijk als procuratiehouder op de fabriek van Raessens

Later begon hij een café op het Eeneind en toen werd Huubke Oerlemans voerman.”  Alles ging met paard en wagen of te voet: ,,Zelfs een fiets hadden we niet. Dat was voor rijke mensen. Mijn zus zat in Den Bosch op school. We haalden haar te voet af van het station. Hannes van Lieshout woonde op de Berg in een van die kleine huisjes naast de kousenfabriek Van Wijk en hij reed op bestelling met een rijtuig.

Toen kwam de eerste bus, een blauwe bus, de bestuurder werd Toon Bus genoemd. Later kreeg hij concurrentie.” Toon Bus zorgde voor de nodige gesprekstof in het dorp. De concurrentie kreeg hem niet klein, de liefde wel: ,,Toon was getrouwd en kreeg een verhouding met een jonge meid. Iedereen had het erover. Dat kon niet in een dorp. Toon Bus schreef een gedicht en dat deelde hij overal uit.”  Mien kent de tekst van het pamflet nog van buiten:

,,Aan de inwoners van Nuenen.

Het is nu haast een jaar geleden

Dat ik met mijn oude bus Nuenen eens kwam ingereden.

Jongens, wat was dat een lust

Groot en klein en oud en jongen

allen dansten, sprongen

zongen het allerhoogste liedje uit

Ja, zelfs tot de kleinste guit,

die nog nauwelijks maar kon kreunen,

wilde met zijn stem nog steunen

voor die oude blauwe bus.

Iedereen zong toen gerust:

‘Leve onze blauwe bus!’

Na verloop van enkele maanden

Kwam er plots een concurrent

met een veel, veel mooier busje

maar hij beurde ermee geen cent.

Allen waren vast besloten

Dat de blauwe bleef bestaan

En om dat weer te beregelen

hief men het oude lied weer aan.

Dat lied klonk in ieders oren

De blauwe bus gaat nooit verloren.

Maar een mens is maar een mens

en wil men geen zwakkeling wezen

moet men haast gedachten lezen.

Ieder mens toch heeft zijn zwak

En als hij het niet kan tonen

dan begin je zonder schromen

het te gooien op een ander dak.

Ieder mens heeft toch zijn zwak.

Zo ook ging het met mij helaas.

Thans verstomt dat oud geraas.

Het oude liedje is thans uit.

Niemand zingt meer

Niemand springt meer

men verbiedt het de kleinste guit.

Want hij die ons eens verloste uit dat isolatieland,

Ach, nou anderen komen nestelen, wordt hij er weer uitgeband.

Nuenen ik wil je dankbaar blijven

voor je aller goede trouw.

Een ding kan ik maar niet beloven, wat ieder van me hebben wou.

Nooit zal ik leren,

Wat de heren

gaarne van me zouden zien:

dat ik ooit zou worden een huichelaar,

daarvoor ben ik te rond misschien.

Ik heb een vast besluit genomen.

Ik wil goedkoper rijden gaan,

maar het feit waar men om gaat lopen,

is bij mij niet om te kopen.

Ik zet nog liever stop misschien

dan mijn hart voor geld te bien

Toon Bus

Nadat Toon Bus zijn gedicht had verspreid vertrok hij met zijn geliefde. ,,En niemand weet wat er nog van hen is geworden,” zegt Mien hoofdschuddend, ,,Toon van Lieshout is toen met de bus begonnen. Er kwam een geregelde lijndienst. Toon van Lieshout reed ook naar bijvoorbeeld Kevelaar voor de bedevaart.”

Mien is nooit getrouwd: ,,Ik ben gewoon overgeschoten,” lacht ze. Slechts één van de kinderen Van Wijk kreeg kinderen en die beschouwt Mien als haar eigen kleinkinderen. Het dressoir staat vol met foto’s van haar neven en nichtjes, achterneven en achternichtjes. Als er buiten niets te beleven valt, geniet ze daar van.

Dit artikel is afkomstig uit het boek “Nuenense herinneringen”, een stukje Nuenense geschiedenis, verteld door 24 Nuenenaren, geschreven door Jeannette Daamen (1994)

Bidprentje van Mien van Wijk