De kapel op Hooidonk en water voor Nederwetten

 

Frederik Woestenburg is in Nederwetten slechts 10 jaar pastoor geweest, maar hij heeft gedurende die jaren zijn sporen nagelaten. “Ik heb de kapel op Hooidonk gebouwd, ik heb in Nederwetten voor stromend water gezorgd en ik heb de jeugd onderdak gegeven”, verteld de inmiddels 85-jarige pastoor-in-ruste. En verder: “De mensen komen naar een pastorie voor hulp en daar zijn we voor.” Pastoor Woestenberg was een gulle hulpgever en toonde zich creatief in het bedenken van oplossingen. “De wetten zijn er voor de mens, de mensen niet voor de wetten,” is een van zijn principes. Misschien komt het daardoor dat er in Nederwetten wel eens werd gezegd dat Woestenburg zijn naam eer aandeed en die opmerking was niet negatief bedoeld. Want in de paar jaar dat hij in Nederwetten pastoor was heeft hij op een stormachtige manier veel bereikt.

Frederik Woestenburg werd op 4 januari 1909 geboren in Enkhuizen. Enkhuizen had in die tijd tienduizend inwoners waarvan er slechts twaalfhonderd katholiek waren. Ik had een zwakke gezondheid. Mijn ouders dachten dat het klimaat in Limburg voor mij beter was. Daarom werd ik in Limburg naar het gymnasium gestuurd. Na mijn vijfde jaar daar, ging ik naar het klein-seminarie. Vervolgens deed ik het groot seminarie en in 1934 werd ik priester gewijd. Ik heb altijd in Brabant gewerkt.”

Tijdens de jaren dat Woestenburg voor priester studeerde gaf hij er blijk van graag eens uit de band te springen: ,,Tijdens de vakantie in Enkhuizen had ik leren autorijden. Ik had al op mijn 21ste een rijbewijs. Dat was fijn, want als je in het protestantse Enkhuizen met je zwarte kostuum en witte boord over straat liep, trok je veel bekijks. We mochten gedurende onze priesteropleiding op het groot-seminarie gaan wandelen, binnen de gemeentegrens. Soms huurden we met z’n drieën een auto, stiekem, en gingen op bezoek bij een bevriende kapelaan in een naburige gemeente. Bij hem trokken we een paar flessen wijn open die we hadden ingeslagen. Het kwam goed uit dat ik mijn rijbewijs had.”

Pastoor Woestenburg terug op Hooidonk waar hij in 1953 een kapel liet bouwen (1993)

Woestenburg werd eerst kapelaan in ‘t Hout bij Helmond, daarna in Tilburg.  Daar begon hij met zijn grote hobby: schilderen en tekenen: “We werkten in het weekend en daarom had ik ‘s woensdags een vrije dag. Die vulde ik in met lessen op de kunstacademie.” “De aartsbisschop benoemde mij tot geestelijk adviseur van de Nederlandse Katholieke Muziekfederatie. Het was een bijbaantje. Aan het begin van de oorlog werd de cultuurkamer door de Duitsers ingesteld, dat leidde tot een strijd met de Muziekfederatie. Het bestuur van de Muziekfederatie werd op de lijst van reserve-gijzelaars geplaatst. Ik had dat gehoord van de dochter van een NSB’er. Ik kende haar van de academie. Ik ben hals over kop naar Amsterdam gevlucht, tot het gevaar geweken leek. De burgemeester uit Middelbeers en de gemeentesecretaris van Son zijn wel opgepakt, zij waren voorzitter en secretaris van de Muziekfederatie.”

Woestenburg werd in 1942 in Schijndel benoemd en rolde daar direct in het verzetswerk: , De eerste dag al duwde de deken me een sigarenkistje in de hand met daarin geld, bonnen en een briefje met vijft namen van onderduikers. In de kerken werd op voorspraak van de aartsbisschop gecollecteerd voor bijzondere noden. De opbrengst ging naar de onderduikers in de parochie. Ik preekte er een paar keer over en daardoor steeg de opbrengst, maar niet genoeg.

Zodra iemand onderdook, bestond hij op papier niet meer en kon hij op geen enkele manier aan inkomsten komen. Het ging niet alleen om de hulp die je aan de onderduiker of een gezin gaf. Elke onderduiker die je hier wist te houden, was een ondermijning van de Duitse macht. Want in Duitsland hadden ze dringend manschappen nodig om de eigen mensen de oorlog in te kunnen sturen. Ik stapte voor geld naar de directeur van de fabriek van Jansen & De Wit en die vertelde me dat een bekende van hem in Nijmegen in het verzet zat. Zo kreeg ik banden met de algemene verzetsorganisatie L.O. (Landelijke Organisatie).”

Omdat Woestenburg de Limburgse afdeling beter georganiseerd vond dan de Brabantse, sloot hij zich bij Limburg aan: ,, Zonder dat er iemand van de organisatie ooit gepakt is, heb ik jarenlang onderduikers kunnen helpen. Ik had maandelijks de beschikking over driehonderd bonkaarten en drieduizend gulden. Daarvoor werden regelmatig distributiekantoren overvallen. Geld werd geleend van welgestelden. De lener kreeg een briefje van een rijksdaalder en het nummer op dat bankbiljet was de code waarmee hij het geld kon lenen. Toen het verzet me erop wees dat er in Schijndel ‘ook eens iets moest gebeuren’, ben ik naar de politie gestapt en heb ik gevraagd wat de gunstigste tijd voor een overval was. De overval werd op advies van de politie tussen de middag gedaan, want rond die tijd zat er slechts één agent op kantoor. De overval lukte. De politie in Schijndel was me altijd ter wille. Bij een razzia kreeg ik vooraf een waarschuwing van hen, zodat iedereen tijdig kon vluchten.”

Op een zondagmorgen kwam er een Frans-Canadese piloot de sacristie binnengevallen: ,Hij was de enige overlevende van een vliegtuigcrash. Hij viel op de Rooise heide, zag in de verte een kerktoren, de onze, en is daar heen gelopen. Het heeft drie weken geduurd voordat ik hem veilig weg kon helpen. Een piloot in huis halen, was een van de gevaarlijkste dingen die je kon doen. Ik ontdekte twee pilotenlijnen en vond de lijn via Esbeek de veiligste. Daarna zijn er nog 24 piloten gevolgd: toen binnen het verzet bekend werd dat ik de weg wist, kwamen er spoedig meer. Aan het einde van de oorlog heb ik de bevrijders meegeholpen.”

De Lambertuskerk van Nederwetten. In 1894 werd de bouw van kerk en pastorie gestart.De bouw werd gegund aan de aannemers A. van Wijck en M. de Vries uit Nuenen voor een bedrag van fl. 29.900. Het ontwerp was van architect Corbet.. Op 12 oktober 1896 wijdde bisschop van de Ven de kerk in, hetgeen door de parochianen uitbundig werd gevierd. In dit neogotische gebouw, uitgevoerd in baksteen, zijn overvloedig de ideeën van architect Cuijpers verwerkt. Deze bouwde bij voorkeur met baksteen in allerlei vormen zoals in de raamlijsten, de bogen en de deurnissen.

Tijdens de laatste oorlogsdagen liep Woestenburg dysenterie op en de gevolgen daarvan ondermijnden zijn toch al niet erg sterke gezondheid: “Daarom werd ik voortijdig benoemd tot pastoor, in een kleine parochie. Het werd Nederwetten. Toen ik mijn ambtseed bij bisschop Mutsaerts aflegde in de kapel van het bisschoppelijk paleis in Den Bosch, vertelde de bisschop dat er vroeger in Nederwetten een klooster stond waar de relikwie van het Heilig Kruis werd bewaard. Toen de zusters in het jaar 1650 van Hooidonk werden weggejaagd en naar Rolduc vluchtten, nam hun rector voor hen mee.

De bisschop had getracht de relikwie terug te krijgen maar dat lukte niet. Met de plaatsvervangend bisschop van Roermond kwam hij overeen, dat de relikwie in tweeën gedeeld zou worden. Het ging om een stukje hout van zo’n 4 centimeter. “En dat kom ik in de zomer plechtig overdragen”, zei de bisschop met de nadruk op plechtig.

Woestenburg steekt niet onder stoelen of banken dat hij niet om de relikwie stond te springen maar hij voelde zich verplicht de zaak serieus aan te pakken. “Het leek me een goed idee om de bisschop op dezelfde plek te ontvangen waard de rector driehonderd jaar daarvoor met de relikwie had gestaan: in de kapel van de zusters. Het gebied was een wildernis wat grasland en struiken. Ik kon mijn bisschop toch niet tussen de koeien en varkens ontvangen! Ik ben naar de gemeente gestapt en via de sociale dienst kwamen er twee mensen mee helpen graven. Het eiland Hooidonk is drie hectare groot en ik wist niet precies waar het klooster had gestaan. Ik had me in de boeken verdiept en had wel een beetje een idee. Na een half uur al stootten we op een stukje fundering en na anderhalve dag lag de fundering van de kapel bloot. Dat was het wondertje van Hooidonk,” lacht Woestenburg. Aan de oostkant van het priesterkoor lag een puinsleuf. Woestenburg wist daar geen raad mee: ,,Ik belde het oudheidkundig instituut in Amersfoort. Daar kreeg ik te horen dat ik helemaal niet had mogen graven, maar er werd toch hulp beloofd.” Op 9 februari 1953 was Woestenburg als pastoor naar Nederwetten gekomen, in mei was het graven begonnen en in augustus kon hij de bisschop keurig en vooral plechtig ontvangen. Op de fundamenten was een rollaag gemetseld, zodat duidelijk werd waar de kapel vroeger precies had gestaan. De bisschop bracht de relikwie mee in een reliekschrijn, die staat nu nog op het zijaltaar in de parochiekerk: ,,De bisschop zei dat hij graag wilde dat er op Hooidonk een kapel gebouwd werd. Ik moest er zelf voor zorgen en ik kreeg geen geld en geen tekening.

De fraaie relikwieschrij (houder) met de twee houtsplinters van het Heilig Kruis, In 1650 is het klooster van Hooidonk ontruimd en verkocht. Het relikwie van het Heilig Kruis is toen overgebracht naar het klooster van Ruldoc waar het klooster van Hooidonk onder viel. Op 6 september 1953 heeft Bisschop Mutaerts het relikwie naar de Heilig Kruiskapel op Hooidonk gebracht, De plaats waar het wonder van Hooidonk ruim 700 jaar geleden had plaats gevonden.

Ik had goede contacten met architect Valk, een bekende kerkenbouwer. Hij tekende de kapel gratis. De kapel werd betaald uit giften. De gemeente droeg vijfentwintig honderd gulden bij, voor die tijd een hoog bedrag. Veertien parochianen droegen bij aan de kruisweg die rondom de kapel werd aangelegd. Het ontwerp daarvan was van Hugo Brouwer. De staties werden gemaakt in een artistiek centrum in Limburg, in de buurt van Reuver. Dat gebeurde weer op voorspraak van architect Valk,” vertelt pastoor Woestenburg over het ontstaan van het Heilig. Kruisparkje op Hooidonk.

Voor wat, hoort wat, zeker omdat Woestenburg bisschop Mutsaerts nog kende uit de periode dat hij in Tilburg kapelaan was: ,Mutsaerts was in die tijd pastoor in een naburige gemeente en kwam elke week bij ons biljarten. Ik won altijd van hem, maar dat heeft hem niet gehinderd. Ik heb van hem gedaan gekregen dat het bisdom zorgde voor een nieuw leien dak van de kerk, de toren en de sacristie.

Ook kreeg de kerk nieuwe glas-in-lood ramen. In de bestaande ramen zat loodpest.” De parochie moest zelf kunnen zorgen voor het onderhoud van de pastoor en het kerkgebouw: ,,Dat is bij kerkelijke wet vastgelegd. Een parochie die zichzelf niet financieel in stand kan houden, mag opgeheven worden. Nederwetten was niet arm, maar wel klein. Het was financieel niet interessant om pastoor te zijn in een kleine parochie. Want daar moest vaak geld bij. En het verhaal dat alleen kinderen van welgestelden wereldgeestelijken werden, en ‘De pastoor hee geld zat’ is lang niet altijd waar. Er waren genoeg priesterstudenten die op een beurs studeerden.

In Nederwetten moest ik eerst zelf de pastorie inrichten want dat hoorde je als pastoor te doen. Ik moest een huishoudster kost, inwoning en salaris geven en ik zat met de lasten van de pastorie. Als je jaarlijks vijfhonderd gulden krijgt van de parochie, driehonderd van het rijk, plus de inkomsten van de misintenties, kom je er niet. Vandaar het gebruik dat de pastoor in natura werd betaald door de parochianen. Vlees als er geslacht werd, of een deel van de oogst. In veel gevallen was dat bittere noodzaak voor een pastoor.”

Pastoor Woestenburg was nog niet lang in Nederwetten toen de gildebroeders van het St. Annagilde hem kwamen uitnodigen voor het jaarlijkse koningsschieten: ,Het was gebruikelijk dat de pastoor het eerste schot loste op de vogel. Wie de vogel naar beneden schoot, werd koning. De gildebroeders wisten niet van mijn oorlogsverleden, en ik stond er zelf ook niet zo bij stil. Maar tot ieders verbazing schoot ik de vogel naar beneden. Het was eigenlijk helemaal mijn bedoeling niet, maar ik schoot hem er zo af. En dat betekende dat ik de koning werd. Ik kreeg het koningsvest om, over mijn toog heen, en de gebruikelijke ronde langs de cafés begon. In die tijd had Nederwetten vier cafés: Coolen en Geven in het centrum, De Louw langs de Broekdijk en Rovers op Hooidonk. Het was inderdaad allemaal heel gezellig maar toen we alle cafés hadden zei ik dat ik het toch tijd vond om maar eens netjes naar huis te gaan.”

Het is niet onwaarschijnlijk dat de gildebroeders nog nooit zo keurig op tijd thuis geweest zijn als die dag. Voor de pastoor kreeg de dag nog een bijzonder eind: ,,Ik stond al op de trap om naar bed te gaan toen het Eindhovens Dagblad voor de deur stond. Ze wilden een stukje van me schrijven met een foto erbij. Ze vroegen me wat mijn titel nu was. Ik legde uit dat ik koning was geworden, majesteit dus. En omdat ik pastoor was, was ik al een zeereerwaarde. Zo stond ik de volgende dag ook in de krant: ‘zijne zeereerwaarde majesteit’.

Pastoor Woestenburg op zijn zilveren priesterfeest in 1959 geflankeerd door de misdienaars. V.l.n.r.: Peter v/d Putten, Tonnie Dekkers, Toon de Brouwer, Jos Dekkers, pastoor Woestenburg, Ed Saris, Wim Renders, Piet Hoeks.

Als koning heb ik nog meegedaan aan een regionale wedstrijd, in Son. Daar deden zo’n dertig gilden aan mee, en ik schoot voor Nederwetten de derde prijs binnen. Nederwetten was wel het enige gilde met een pastoor als koning. Dat soort dingen waren toch wel leuke kanten van het werk.” Een minder leuke kant van Nederwetten vond de pastoor het gebrek aan een waterleiding: ,,De riolering was nog niet aangelegd. Dat was op zich niet zo’n ramp. Maar tot mijn grote verbazing bleek Nederwetten ook nog niet op de waterleiding te zijn aangesloten! Wij hadden geen goede grondslag en daardoor was het water uit de  pomp niet geschikt om te gebruiken. Mijn huishoudster moest elke dag naar de Kerkhoef om water te halen en onze buurman, de hoofdonderwijzer, ook. Ik wist dat er een verordening was van de overheid, waardoor het mogelijk werd om ook in minder rendabele gebieden waterleiding aan te leggen. In Nuenen waren ook nog veel gebieden niet aangesloten bijvoorbeeld de Beekstraat. Ik kan niet verklappen hoe ik het voor elkaar heb gekregen, maar ik had een goede relatie en die heb ik laten zorgen dat Nederwetten als eerste buitengebied op de waterleiding werd aangesloten.

Het jaar erop werden de mogelijkheden verruimd tot de nog minder rendabele gebieden. Ik ben toen weer op pad gegaan, nu voor Heerendonk en Hooidonk. De mensen in Nederwetten zeiden ‘Ons pastoor heeft voor water gezorgd’, maar bij de gemeente vonden ze me lastig. De gemeentesecretaris zei woedend: ‘De pastoor heeft nu in Nederwetten water, en water in overvloed.’

De gemeente stelde Nederwetten wel een beetje achter: Nederwetten moest klein blijven. Maar het mag natuurlijk niet te klein zijn. De kinderen moeten er kunnen bouwen als ze willen. Dat kon toen niet.” De pastoor loste nog een probleem op: ,,Er was helemaal niets voor de jeugd. De kinderen wilden sporten. Ze deden mee aan wedstrijden, maar ze hadden geen ruimte om te oefenen. Ze hadden niets.

Ik had een diepe tuin, ruim honderd meter en ik vroeg de bisschop of ik daarvan veertig meter af mocht scheiden om voor de jeugd een sportveldje te maken. De bisschop was daar niet enthousiast over. Hij vond dat een pastoor van een kleine parochie een grote tuin nodig had om zich in terug te trekken. Ik versloeg hem met de vraag wie de tuinman betaalde. Zo kreeg de jeugd een sportveldje. En van het washok maakten we een onderkomen, een jeugdgebouwtje. Het was niet groot, maar er was ook niet veel jeugd.”

Het vaandel van het Sint Annagilde van Nederwetten

Pastoor Woestenburg als koning van het Sint Annagilde

Anders dan in Nuenen, zaten de mannen en vrouwen in de kerk van Nederwetten door elkaar: , In Schijndel zaten de mannen en vrouwen ook nog gescheiden van elkaar. In Nederwetten niet. Toen ik er kwam, trof ik de situatie zo aan, uiteraard heb ik het zo gelaten. Nederwetten leek in die tijd wat vooruitstrevender dan bijvoorbeeld Nuenen. Dat is wel verklaarbaar, want Nederwetten was van oudsher al meer op de stad gericht. Ik heb me niet bemoeid met de geboortebeperking in de gezinnen. Ik had de indruk dat de pastoor van Nuenen, Aldenhuysen, behoudender was en de touwtjes strakker hield, maar ondanks ons verschil in opvattingen hadden we een goede relatie. Hij had dezelfde hobby als ik: tekenen en schilderen. Elke zondagavond kwamen we met de krans bij elkaar. Dat waren de pastoor van Nuenen met zijn twee kapelaans en de pastoor van Gerwen. We buurtten onder het genot van een glas wijn. Dat ging buitengewoon goed.

De sfeer tussen de Nederwettenaren onderling was ook bijzonder prettig. Nederwetten kende in die tijd geen verenigingen, er was alleen een boerenbond en een boerinnenbond. Tekenend voor Nederwetten van toen was, dat ook vrouwen die geen boerin waren bij die vereniging waren. Dat riep geen problemen op. Ook zijn er nooit problemen over gemaakt dat de jongens en meisjes gemengd sportten of samen in hun jeugdhuis bij elkaar kwamen.” Over het godsdienstonderwijs had Woestenburg zo zijn eigen ideeën: “Belangrijk vind ik dat de kinderen later kunnen zeggen dat de godsdienstlessen prettig waren. Ik tekende heel veel op het bord. Dat vinden kinderen leuk en dan snappen ze het ook beter. Sacramenten bijvoorbeeld. Een teken van God. Leg maar eens aan kinderen uit wat een teken is. Ik tekende een huis met een paal ernaast en daar kwam een waslijn tussen. Aan de lijn een hemd en een onderbroek. De kinderen snapten dat de was daar hing om te drogen. Daarna tekende ik weer een huis, nu met een vlag eraan. Ik vroeg of die vlag daar hing om ook te drogen. Nee, die vlag hing daar als teken dat er feest was. Dat is een teken. Dat snapten ze en dat vergaten ze ook niet meer.”

In 1962 kwam er een eind aan het pastoor zijn in Nederwetten. Bisschop Bekkers kwam naar Nederwetten om de kinderen het sacrament van het Vormsel toe te dienen. Blijkbaar vond hij dat het in Nederwetten allemaal goed geregeld was want hij zei dat hij Woestenburg graag naar een grote parochie wilde overplaatsen. Woestenburg wild daar vanwege zijn gezondheid niet aan. Het compromis werd een middelgrote parochie, Leende. In 1969 stopte Woestenburg als pastoor van Leende wegens gezondheidsredenen en hij kocht een huis in de Beatrixstraat in Nuenen. Drie jaar later kwam het verzoek van een bejaardenhuis uit Leende om daar te komen voor het geestelijk werk. Het werk beviel Woestenburg niet echt en in 1977 kwam hij definitief terug naar Nuenen. Woestenburg woont nu in de Dalkruiddreef. Aan de wand in zijn woonkamer herinneren een groot aantal tekeningen en schilderijen aan zijn kunstzinnige hobby. Helaas kan hij het schilderen lichamelijk niet meer aan. Sinds zijn huishoudster is overleden heeft hij zijn handen vol aan zijn huishoudelijke beslommeringen. Aan zijn oorlogsverleden dankt hij een aantal onderscheidingen: in 1947 kreeg hij ‘the Medal of Freedom’ van een militaire attaché uit de USA; in 1948 ‘the Kings Medal for Courage’ van de Engelse ambassadeur; in 1970 la Croix de Combattant de l’Europe van de Europese federatie van oud-strijders en in 1982 overhandigde prins Bernhard hem op paleis Soestdijk het Verzetskruis. Nog altijd heeft Woestenburg contact met de bevrijders.

Rond 1960 werd Frederik Woestenburg samen met vier andere oud-verzetsstrijders uitgenodigd op paleis Soestdijk: ,,Koningin Juliana wilde graag van ons horen wat er feitelijk door de verzetsgroepen gedaan is. Ze was tijdens de oorlogsjaren in Canada en heeft dat gedeelte van de oorlog gemist. We hebben een heel prettig gesprek gehad. Juliana was een gezellige, goede gastvrouw,” vertelt Woestenburg. De 85-jarige pastoor kan terugkijken op een lang, niet alledaags leven. Hij heeft de naastenliefde op een heel eigenzinnige manier uitgelegd en hij heeft daardoor zijn sporen achtergelaten, niet alleen in Nederwetten en Nuenen.

Dit artikel is afkomstig uit het boek “Nuenense herinneringen“, een stukje Nuenense geschiedenis, verteld door 24 Nuenenaren, geschreven door Jeannette Daamen (1994)