Voor onderduikers hadden we altijd plaats
In de hal van zijn woning aan de Acaciastraat hangt zijn ingelijste verzetskruis. Dat kleine schilderij is een van de weinige dingen die hem herinneren aan de jaren ’40-’45. ,,Je wilde geen held zijn, het overkwam je gewoon,” zegt hij zelf nuchter over zijn rol tijdens de bezetting. En: ,,Ik hielp zoveel ik kon. Ik heb veel gedaan en weinig verdiend. Maar na de oorlog is de Heer me genadig geweest.” Piet is inmiddels 86 jaar oud. Sinds een paar jaar kan hij niet meer fietsen, het lopen gaat hem wat moeilijker af. Wat het meest aan hem opvalt is zijn lach, een gulle lach.
Piet Kuijten komt uit een gezin met zes kinderen, drie jongens en drie meisjes. Hij werd geboren op 22 november 1907 in de boerderij waar ook zijn vader ter wereld gekomen was, op Vaarle. ,,Mijn vader kreeg in die tijd het aanbod om heel Vaarle te kopen. Het ging om drie boerderijen met tweehonderdvijftig hectare grond en bos. Dat kostte samen vijftigduizend gulden. Mijn vader durfde die koop niet aan. Hij heeft later op het Eeneind een boerderij gekocht, langs de Eeneindseweg, net over het spoor. Voor de boerderij en tien hectare grond betaalde hij achtentwintighonderdvijftig gulden.” ,,De melk brachten we naar de melkfabriek in de Boterstraat, dat is nu de Lindelaan. Toen we voor het eerst melk brachten, beurden we drie cent per liter. In de jaren twintig werd de fabriek overgenomen door de St. Jozeffabriek in Eindhoven. Voor de laatste melk die we naar de Boterstraat brachten, kregen we vier cent per liter.”
Piet Kuijten
Piet ging naar de jongensschool in de voormalige brandweerkazerne aan het Park: ,,Het hoofd van de school was meester De Rooy, die woonde op de hoek van het Parkstraat met de Lindelaan, in het huis dat later van de gemeentesecretaris werd. We hadden verder juffrouw Tempelmans en meester Goudsmits, dat was geen gemakkelijke man. Als hij je straf gaf, zette hij je voor in de klas en liet je met uitgestrekte armen heel lang een lei vasthouden. Hij had een zegelring en die voelde je goed als je tegen je hoofd werd geslagen.” Niet alleen op school zaten de handen van de opvoeders redelijk los: ,,In de vastentijd moesten we elke morgen naar de eerste mis. Als we ons niet goed gedroegen, sloeg pastoor Van de Vleuten je van de ene kant van de gang naar de andere. Je bleef op school tot je twaalf jaar was, maar soms waren de kinderen al eerder nodig om thuis te helpen. Bij buurman Martens wilden ze zoon Jan graag thuishouden. Jan was pas elf of twaalf jaar. Daarom moest hij eerst examen doen. ‘Tel maar tot 100’, zei de meester. Dat lukte Jan en toen mocht hij van school af.”
Een half jaar voordat Piet de lagere school verliet, verhuisde de jongensschool naar de Aloysisusschool in de Kerkstraat. ,,Heel vroeger heeft op de plaats van die school de boerderij van Van Tien gestaan,” weet Kuijten nog. Piet Kuijten kan zich nog wat herinneren van de Eerste Wereldoorlog. De distributiekaarten werden uitgedeeld in het oude gemeentehuis: ,,Je moest alles inleveren. Bakker Van Overbruggen woonde tegenover het gemeentehuis op de Berg en daar moesten de boeren rogge leveren. Er was niet veel te eten tijdens de Eerste Wereldoorlog, maar we waren vindingrijk. Als we terugkwamen uit school moesten we over de Eeneindseweg. Daar zat Prinsen, die kuilde koolrapen en uien in. Die moesten schoongemaakt worden. We namen uit school een kwakske mee, maakten het thuis schoon en brachten het ‘s morgens schoongemaakt terug. Maar ‘s avonds bakten we er eerst wat van. Dat was erg lekker. Koffie was op de bon. Ons moeder bakte rogge in een pannetje. Dat stonk verschrikkelijk. Daarna werd er koffie van gezet.”
De omgeving van het Eeneind is in de loop der jaren sterk veranderd: ,,Op het Eeneind waren veel bossen, ook aan weerszijden van de weg richting Geldrop. In de jaren twintig kwam de steenoven, de steenfabriek. We gingen vaak kijken. Ik weet nog goed dat twee arbeiders zijn verbrand: Van de Vorst en Van Ansem. Er was een veldoven, zo groot als een huiskamer. Daarin werden de stenen in gangen opgestapeld om drooggestookt te worden. Er rondom heen was een wal. Daar kropen de werkers ‘s middags bovenop om hun boterham op te eten, dat was lekker warm. Op een keer zakte zo’n wal door, de twee zakten er door heen en vielen in de oven. Ze zaten alle twee vol blaren. Van de Vorst was buiten kennis. Ik denk dat ze naar het ziekenhuisje bij de zusters zijn gebracht. Ze hebben nog een paar dagen geleefd maar ze zijn er geen van tweeën doorheen gekomen. In de zomer werkten er wel 75 mensen op de steenoven. Bij weverij Loef waren 25 man aan het werk.
Voormalige steenfabriek op het Eeneind te Nuenen
Ons vader handelde veel in hout, mijnhout en brandhout. Bij Prinsen, de brouwerij, moest hij stukken leveren van een meter, die werden gekloofd voor brandhout. Ook op het station op het Eeneind moest hij veel hout afleveren. Bij het station was het altijd erg druk. Daar werd van alles gelost en geladen: kolen, hout, aardappels, kunstmest. Raessens kwam daar bomenstammen halen. Hij had een timmerfabriek. Het hout werd voor hem op het station gebracht en ging vandaar naar Nuenen.”
Piet kreeg verkering met Marie van Rooij. Haar ouders kwamen uit Zeelst en verhuisden in 1927 naar de Collse Hoeve. Zoals in die tijd een beetje het gebruik was, kwamen de mensen van het Eeneind hun nieuwe buren met de huifkar in Zeelst ophalen. Piet en Marie huurden een boerderijtje op het Wettenseind 12 en trouwden in 1937. Ze vierden feest en er werd zelfs een trouwfoto gemaakt. De bruid maakte zelf haar bruidsboeket. Zij was gekleed in een lange zwarte jurk. De bijpassende hoed kostte één gulden vijfennegentig.
Rond die tijd begonnen ook de problemen met de opkomst van de NSB: ,,Tijdens de verkiezingen stond ik voor het stemlokaal in de brandweerkazerne met een bordje ‘Stem KVP’. Er kwamen twee NSB’ers langs en die begonnen met mij te vechten.” Piet weet nog dat het lidmaatschap van de KVP destijds 35 cent per jaar kostte. ,,Ik haalde contributie op en bracht het geld naar Hannes de Louw, die zat in het bestuur van de KVP.” De oorlog begon. Piet Kuijten hoefde niet in dienst: ,,Mijn broer Jan wel. Hij was op weg naar de Grebbenlinie toen de capitulatie kwam. Hij moest naar Duitsland en is daar zes weken geweest. Hij kwam sterk vermagerd thuis. Hij had aardappelschillen moeten eten om zich in leven te houden.”
Wettenseind 12; deze boerderij is in 1846 gebouwd door Cornelis van Wijk. Het heeft verschillende verbouwingen ondergaan.
Alles ging op de bon: koffie, suiker, melk. Honger hebben ze bij Kuijten nooit hoeven lijden: ,,Op een boerderij is van alles te eten. We konden ook wel eens wat ruilen, kleren of schoenen. Andere families hebben het wat dat betreft wel moeilijker gehad. We verkochten aan mensen die het nodig hadden, maar tegen normaleprijzen. Ik ben nooit een Zwarte Piet geweest, ik en er niet beter van geworden!”. Regelmatig kwamen er controleurs op de boerderij maar daar wist Piet wel raad mee: ,,We stonden eens erwten te dorsen toen de controleur kwam, zo’n klein NSB-manneke uit Mierlo. We gaven hem koffie en een borrel en hij zei dat hij naar huis ging en ‘s avonds wel terug zou komen. We hadden vierhonderd kilo erwten, maar we zeiden ‘s avonds dat het maar 173 kilo waren. De controleur vond dat wel erg veel. ‘Doe er maar wat af, maar dan moet je mij ook een paar kilo geven’, zei hij. Zo ging dat ook eens met de slacht. We ruilden een paar kilo spek tegen schoenen voor onze zoon. De controleur vond dat goed, op voorwaarde dat hij zelf ook nieuwe schoenen kreeg. De meeste mensen waren goed. Er viel overal wel wat te regelen. En zo kon je elkaar vooruit helpen.”
Gedurende de oorlog zette Kuijten zijn huis open voor onderduikers: ,,In november 1940 kwamen er twee krijgsgevangenen, ze waren ontsnapt en wilden naar België. Ze kwamen opeens achterom de boerderij gelopen. ‘Ben je bang?’ vroegen ze, want ze zagen wel dat ik schrok. ‘Niet van jullie, maar van de gevolgen,’ zei ik. Maar ze wegsturen deed ik toch ook niet. Het had ‘s nachts gesneeuwd, het was gaan dooien en ze hadden slechte schoenen aan. Het water liep er doorheen. We hebben ze binnengehaald, te eten gegeven en ze op de koeienschelf in het hooi laten slapen. ‘s Morgens heb ik ze weggebracht tot de Eeneindseweg. Op een stukje papier had ik getekend hoe ze moesten lopen naar Geldrop, Heieind, Heeze, Leende, Sterksel en zo richting België. Ik heb er later niets meer van gehoord.”
Lange tijd was een joodse man, Ekstein, met zijn dochter bij de familie Kuijten ondergedoken: ,,Zij kwamen uit Eindhoven. Een Eindhovense ambtenaar waarschuwde de Eksteins dat zij opgehaald zouden worden. De moeder durfde niet onder te duiken en zij vertrok met de vier oudste kinderen naar Polen. Zij zijn daar omgekomen. De vader werd met de vier jongsten in Nuenen ondergebracht: Van Willigen kwam vragen of wij een kind in huis wilden nemen, want bij hem was de boel verraden. De jongste was net een jaar, die wilden ze hier brengen, maar mijn vrouw was bijna uitgeteld, dus dat was te zwaar voor haar. Dat kleintje ging toen naar de zus van mijn vrouw. Wij kregen een meisje van een jaar of acht. Ze is zelfs een tijdje naar school gegaan. De wijkzuster, Zuster Céline, wist wel hoe het hier zat. We vroegen of het meisje niet naar school kon. Ze heeft dat aan moeder overste gevraagd en die vond het goed. Ze ging naar school tot er over gepraat werd, toen was het afgelopen en bleef ze zo veel mogelijk binnen.
Ekstein zat eerst ergens anders, maar daar was het niet meer veilig. Daarom kwam hij ook bij ons. Hij zat meestal boven, maar hij at wel met ons mee. We deden altijd de deuren op slot onder etenstijd. Kwam er iemand aan de deur dan zeiden we dat de deur gesloten was, omdat de kinderen niet rustig aan tafel bleven zitten of dat de kinderen bij wijze van spel de deur gesloten hadden. Dan kregen de jongens een veeg tegen de oren en zeiden we dat ze van de deur af moesten blijven. Ze kikten er nooit over en hebben nooit verklapt dat wij onderduikers in huis hadden. Wij hebben nooit tegen de kinderen of tegen wie dan ook gezegd dat onze onderduikers Joden waren.
Tijdens de oorlogstijd maakte Schreinemachers, die werkte bij het verzet in Eindhoven, deze foto met een zelfontspanner. Vlnr: Marie Kuijten met Maria op de arm, het dienstmeisje Nel Martens, Piet Kuijten en Schreinemachers. Op de voorgrond de kinderen Tonnie en Leo Kuijten.
Als er onraad was, ging Ekstein het veld in. Eens kwam er ‘s nachts een veearts voor een koe die moest kalven. De jood wist niet wat er aan de hand was, maar hoorde wel dat er vreemd volk was. Hij maakte dat hij weg kwam en keerde pas de volgende morgen terug.” Er is nooit een huiszoeking geweest bij de familie Kuijten, de joden zijn er de oorlog goed doorgekomen. Voor de familie betekende het verbergen van de onderduikers altijd angst en onrust: ,,Ze zeggen wel eens: Joden, daar was je goed mee. Maar je hield er echt geen geld aan over. Je kreeg extra bonkaarten en een beetje kostgeld, maar dat telde niet zo. Ik dacht wel ooit: ik zou er nooit meer aan beginnen, maar als je zag wat ze meegemaakt hadden, deed je het weer als je ervoor kwam te staan. Het was ook niet zo dat je een held wilde zijn, maar het overkwam je gewoon. Elke week kreeg ik bonkaarten van onze Hendrik, mijn broer. Die kwamen van Sjaantje Verhuizen uit Tongelre. Zij is een zus van de oude Verhuizen, die hier in Nuenen heeft gewoond. Ze zat in Tongelre in het verzet.”
Kuijten hielp ook piloten aan tijdelijk onderdak: ,,Op een dag kwamen er drie ruiters langs toen ik aan het melken was. Een ervan was Schreinemachers, een ingenieur van Philips. Hij woonde met zijn zus bij het Wilhelminaplein in Eindhoven. Hij kwam naar me toe en vroeg of hij een paar keer per week melk mocht komen halen. Dat vond ik goed. Bij een boer kwam altijd veel volk om eten vragen. Op een avond kwam Schreinemachers weer. Hij vroeg om melk en ik ging mee naar de keuken. Hij praatte en ik hield me van de domme, maar ik snapte al snel waar hij heen wou. Hij zag het joodse meisje en zei: ‘Dat is ook geen zuivere koffie.’ Ik schrok maar hij zei: ‘We hebben veel gevaarlijker werk gedaan. Met piloten. Zou je willen helpen als het nodig is?’ ‘Je komt maar,’ zei ik. Later in november 1943 werd er ‘s nachts om half een vóór op het raam geklopt. Buiten stonden Wout de Vries en Van Kampen, alle twee uit Nuenen. Van Kampen noemden wij ‘de commies’, omdat hij bij de belasting werkte. ‘We hebben gehoord dat gij de weg weet voor piloten’, zeiden ze. We hebben eerst wat gepraat en toen zei ik dat ze hem maar moesten halen. Ze sprongen tegen de zolder van blijdschap. Een uur later brachten ze hem. Hij heette Munns. Hij was bij de Brouwer op de Broekdijk terecht gekomen.
‘s Morgens ben ik naar Schreinemachers in Eindhoven gegaan, hij beloofde om hem ‘s avonds te laten halen. Aarts en Van Bruggen uit Eindhoven kwamen de piloot ophalen. Aarts was een politieagent en stond te boek als een NSB’er. Zo kende Ekstein, onze joodse onderduiker hem ook en hij vloog Aarts aan. Aarts legde uit dat hij niet van de NSB was, maar zich alleen zo uitgaf. Omdat hij bij de politie was, mocht hij auto rijden. Van Bruggen werkte bij Philips. De vliegenier ging naar Tilburg, naar Coba Pulkens. De volgende dag kwamen Aarts en Van Bruggen terug en vertelden hoe het was afgelopen. Ik heb in de oorlog acht piloten weggeholpen. Twee zijn er door Van Kampen gebracht, een door Grad Peters en vijf door Wout de Vries. Wout scharrelde ze van alle kanten op. De tweede die hij bracht, Smith, had hij in Oerle opgehaald.”
Toen Aarts en Van Bruggen MacFayden van Waalre naar Tilburg brachten, liepen ze in de val. In Tilburg zijn Jack Nott en Ronny Walker door de Duitsers om het leven gebracht: ,,Wij werden direct gewaarschuwd dat we alles op moesten ruimen, maar de Duitsers kwamen niet. Ja, die Aarts stond te boek als NSB©er, maar hij stond aan de goede kant.” In juli 1944 kwam Wout de Vries toch weer met een vliegenier: ,,Jennings heette hij. Hij is een dag bij Van Kampen ondergebracht. Hij was gewond in zijn zij. Dokter Tiny Anderegg is nog bij hem geweest om hem te verzorgen. Anderegg zei tegen me dat hij alleen nog wonderolie had. In augustus kwamen twee Amerikanen, Doucette en Bradshaw. Wij hadden pas ingekocht*. Marie lag in het kraambed, daarom konden ze niet bij ons blijven. Ze hebben drie dagen bij Van Kampen in de Beekstraat gezeten. Ik moest ze naar de Picusfabriek, net over het kanaal aan de Tongelressestraat in Eindhoven, brengen. Ik had een fiets geleend van de buurman, want een van de twee kon niet goed lopen. Er stond iemand op een zijweg daar te wenken. De piloten gingen naar hem toe en ik ben meteen omgedraaid. Ze wilden niet dat wij wisten waar ze naar toe gingen. Later hoorden we dat ze in een groot kamp zaten in Lierop. Het liep tegen de bevrijding en ze konden niet meer richting Spanje. Tijdens de bevrijding hielpen ze mee met de ondergrondse van Lierop. Doucette is daar gesneuveld. Voor hem is er in Lierop een monument neergezet. Bradshaw is er wel doorgekomen.” Alleen deze laatste twee werden door Kuijten weggebracht, de anderen werden opgehaald: ,,De zus van Schreinemachers is er ook eens een komen halen. Gearmd liepen ze weg, ze gingen gewoon met de bus naar Eindhoven. Schreinemachers kwam later afscheid nemen. Hij zei dat hij voor Philips naar Spanje moest. Maar hij is naar Engeland gegaan en later weer met het vliegtuig gedropt. Hij schijnt het overleefd te hebben.”
Maria en Piet vóór de boerderij op het Wettenseind waar ze jaren woonden met hun gezin
,,Door Schreinemachers kwam ik aan adressen waar ik naar toe moest. Alleen de buurman, Van Santvoort, wist dat ik onderduikers had. Want bij hem moest ik altijd een fiets gaan lenen. Verder kon je maar het beste zoveel mogelijk je mond houden. Ik deed thuis mijn plicht maar zo’n beetje, ik hielp zoveel ik kon. In Nuenen was wel sprake van ondergronds werk. Omdat ik die onderduikers had, moest ik me kalm houden en me niet met de Nuenense ondergrondse bemoeien.
Mijn broer Hendrik Kuijten wist meer van wat zich bij de ondergrondse afspeelde. Hij bracht bonnen voor mijn onderduikers. Maar we praatten nooit met elkaar over waar we mee bezig waren. Ik heb hem nooit van de piloten verteld. Gradje Peters zat ook bij de ondergrondse, die bracht ook nog eens een piloot. En Tiny Anderegg was er ook bij. Maar dat was een andere groep dan de groep van De Vries en Van Kampen.
Onderduikers zaten op verschillende plaatsen. Van Kampen klopte eens op een zondagavond met Verstraten aan. Verstraten woonde langs bakker Verhallen in de Parkstraat. Ze hadden twee joden die ergens anders ondergebracht moesten worden. Ik heb gehoord dat dokter Wolters ze naar een andere plaats heeft gebracht. Het was gevaarlijk om onderduikers te nemen, want bij Willem van de Velden hadden ze er drie uit het huis gehaald. Daar worden de mensen bang van. Eén heeft tot het einde van de oorlog bij Verschuren op de hoek van de Lindelaan met de Kerkstraat gezeten.”
Na de oorlog heeft Piet Kuijten nog diverse keren contact gehad met zijn onderduikers en hun familie: ,,Juffrouw van der Aalst uit Eindhoven kwam met de vader van een piloot, die gesneuveld was. Ze hadden het hele land afgezocht naar het graf van de piloot. We kregen nog heel lang elk jaar een kaart van hem met Kerstmis. Enkele jaren geleden werd ik opgebeld, toen er een stel piloten hier op vakantie was. Een van de Engelse piloten die wij weggeholpen hadden, Stan Munns uit Ashford, kwam bij ons. Ik herkende hem amper. Hij was 19 jaar toen hij tijdens de oorlog hier was. Hij is later nog verschillende keren met zijn vrouw op bezoek geweest. De vader van Ronny Walker, een van de piloten die in Tilburg is vermoord, kwam een paar jaar na de oorlog onverwacht langs. Hij wilde foto’s maken van de plaats waar wij Ronny een week verborgen hadden.”
De St. Antoniusschut van het Eeneind voor de Vank in Nuenen. De foto is waarschijnlijk in 1948 gemaakt. Van links naar rechts onder: Tamboer Verstappen, Peer v. Lith, Bart v.d. Wijst, Piet Kuijten, Jan Kuiten, Jan Janssen, Frits Meulendijk, Tinus Leijten. Van links naar rechts boven: Frans v.d. Wijst, Christ Janssen, Marinus Donkers, Marinus Raaijmakers, Piet Kuijten, Henk Deelen, Willem Verhoeven, Huub Bemelmans, Piet van Rooij, Cor Martens.
Geruime tijd na de oorlog kreeg Piet Kuijten het geluk dat hij zo verdiend heeft. De eigenaar van de boerderij, waar hij sinds zijn trouwen woonde, wilde hem eindelijk het bedrijf laten kopen. De grond kwam later in het uitbreidingsgebied te liggen en kon daarom goed verkocht worden: ,,Daar ben ik heel goed mee geweest!”. Piet en Marie Kuijten kregen elf kinderen. Dat belette Piet niet om ook aan het maatschappelijke leven deel te nemen. Zo was hij 45 jaar bij het St. Antoniusgilde op het Eeneind. ,,Twee keer ben ik koning geweest” en zat hij in het bestuur van de varkensfokvereniging.
Twintig jaar geleden (rond 1973) ruilden Piet en Marie Kuijten hun boerderij aan het Wettenseind tegen een woning in de Acaciastraat. Daar zitten ze nu rustig te genieten van hun oude dag. Hun oude boerderij werd verbouwd en naast het huis werd kunstgalerie ‘De Biggelarij’ gevestigd. Na de oorlog ontving Piet Kuijten het verzetskruis, een blijk van waardering voor het dappere werk dat niet veel mensen hem en zijn echtgenote Marie na durfden te doen.
Waar nu Wettenseind 5 ligt stond aan de toenmalige Hofstraat een huis met hof dat eigendom was van Peter Teunis Canters. Het kwam in eigendom van Daniël van Rooij. Door vererving in de vrouwelijke lijn bleef het huis jarenlang in de familie. Nazaat Fried Martens trouwde in 1916 in Woensel met Mieke van Vroenhoven. Fried verkocht het huis in 1958 aan Piet Kuijten van Wettenseind 12. Piet hield er varkens en verhuurde het woongedeelte aan Ton Rijnders en daarna aan Frans van der Wijst. De Laatste wed in 1966 eigenaar.
Dit artikel is afkomstig uit het boek “Nuenense herinneringen”, een stukje Nuenense geschiedenis, verteld door 24 Nuenenaren, geschreven door Jeannette Daamen (1994).
Hieronder treft u het bidprentje aan van Piet Kuijten, die in 2000 is overleden, 6 jaar na het verschijnen van het boek.