Oud-Nuenenaren zijn bijna uitgestorven

Tinus Slegers is 85 jaar. Hij woont in een aanleunwoning van bejaardencentrum De Akkers. Aan de muur van zijn huiskamer hangt een groot schilderij van de boerderij aan de Beekstraat 40, de boerderij waar hij zijn jeugd heeft doorgebracht.  Slegers’ gezicht is verweerd door ouderdom en zonnevlekken. Zodra Tinus aan herkenbare dingen wordt herinnerd, brandt hij los en komen er lange verhalen. Hij is erg emotioneel. Zodra hij herinnerd wordt aan iets vervelends, beleeft hij het verdriet weer, om vervolgens weer snel intens te lachen om een prettige herinnering.  ,,Oud Nuenen is bijna helemaal uitgestorven. Van mijn leeftijd is bijna iedereen dood,” merkt hij op.

Tinus werd geboren op 13 oktober 1908, in de boerderij aan de Beekstraat: ,,Ons vader had die boerderij net gekocht voor ik geboren werd. Mijn oudste broer Johan is geboren op de boerderij tegenover de Opwettense watermolen, waar Lijten nu woont. Ons vader had die boerderij voor 6 jaar gehuurd van de molenaar, Van Hoorn. In de Beekstraat zijn ook onze Toon en onze Piet geboren. Ze zijn die boerderij (nummer 42) nu aan het afbreken. Er zijn al veel boerderijen verdwenen in die hoek. Voordat wij op de boerderij gingen wonen, is het een café geweest. Buiten het huis stonden betonnen drinkbakken, die waren voor de paarden. Toen we als kleine jongens naar school liepen, waren de Beekstraat en de Papenvoort nog niet verhard.”

Tinus Slegers

Slegers herinnert zich de Eerste Wereldoorlog nog: ,,Er waren bij ons soldaten ingekwartierd. Alle boeren in de Beekstraat kregen paarden die ze moesten stallen. De soldaten verzorgden de paarden. De kapitein was bij Sjef van Vroenhoven in de kost. ‘s Morgens kwam de kapitein langs en dan gingen de soldaten met de paarden oefenen in de bossen. Onze vader zorgde ervoor dat er elke avond twee grote houten kuipen met water klaarstonden voor de dieren. Met de soldaten gingen wij naar het Park, dat was toen alleen maar wei. Daar kregen we ‘kuchjes’ van de soldaten, dat waren broodjes. We vonden die veel lekkerder dan het brood dat ons moeder bakte.”

Na de lagere school werkte Tinus eerst thuis mee: ,,Schoffelen, mangelwortelen plukken, maaien met de zeis. We werkten zo ongeveer dag en nacht. We hadden zes koeien, een paard en varkens. We hadden een stal met zand, zoden, stro en ijzeren voerbakken.  Later bouwde Driek van Santvoort voor ons een ‘Hollandse stal’. Ik denk dat ons vader de eerste boer was die zo’n stal liet zetten. Het was een stal met een betonnen vloer met ijzeren beugels, waar het vee aan vastgezet werd. De koeien kregen bieten te eten. De bieten sneden we eerst klein in een bietensnijder. Wij verbouwden rogge, haver, bieten, aardappelen en boekweit. Boekweit lijkt op rogge, er komen een soort bruine pitten in. Die werden gemalen en van dat bruine meel werden pannenkoeken, struif, gebakken.  Als de rogge en de haver van het land af waren, werd er spurrie gezaaid. Dat was een soort gras met kleine witte bloemetjes. Het werd gemaaid en gebruikt als bijvoer in de herfst.  De aardappelen haalden we met de riek uit de grond. ‘Grote ster’ was een soort dat we veel pootten. De grote aardappelen gingen naar een aardappelmeelfabriek in Zevenbergen.”

Later moest Tinus ‘d’n boer gaan dienen’: ,,Vier jaar bij Willem van Deurzen en vijf jaar bij Adriaans. Ik heb ook nog vijf jaar stenen gereden voor de steenfabriek, met paard en wagen. Daarna kreeg ik werk bij een tuinderij in Aalst en moest ik meerdere tuinen bijhouden. Ik werkte samen met Martien Slaats, die kwam ook uit Nuenen. We werkten veel voor ingenieurs van Philips aan de Aalsterweg.” Tinus heeft van zijn jeugd genoten: ,,Het was een leuke tijd voor mij, vooral ‘s zondags. Na de hoogmis gingen we kaarten, ‘katten’ bij Bertje Coolen. Bertje had een café voor in de Beekstraat (nu Lindenhof). ‘s Avonds na het melken ging ik met vier vrienden dansen bij Van Berkel in Woensel. In Woensel was een tramstation, daar kwamen veel meisjes uit Son met de tram aan.”

Tinus ontmoette zijn Cisca in Mierlo: ,,Ik werkte nog voor de tuinderij, toen ik verkering kreeg met Cisca van Happen. Ze woonde op een boerderij aan de Mierloseweg in Mierlo. Als ik ‘s zondagsavonds van haar afkwam, ging ik nog bij ‘De Cuijt’ aan, het café onder aan de brug over het kanaal in Mierlo. Soms moesten ze me daar op de fiets zetten en me richting Nuenen duwen.  Toen we trouwden was de oorlog net uitgebroken. We hadden een bankstelletje, een tafel en een paar stoelen, meer niet. We zijn in het zwart getrouwd.  Mijn vader was net daarvoor overleden, we waren nog in de rouw. De pastoor in Mierlo zei dat we een jaar en zes weken moesten wachten met trouwen, maar onze pastoor, Van Aldenhuijsen, wilde daar niets van weten. De bruiloft was bij Cisca thuis in Mierlo. We konden een deel van een huis huren. Het huis stond vooraan in de Beekstraat, waar nu de Margot Begemannstraat is. Het was een groot herenhuis, dat van een freule geweest was. Ik huurde ons deel van Jan van Engeland. Wij kregen het voorste gedeelte van het huis, de voorherd. Karel van Engeland, een klokkenmaker, woonde op de gang. Hij had een grote kamer. Hans de Looijer, een leieekker, woonde aan de achterkant van het huis. Aan de zijgevel woonde Van de Maat met vier kinderen. Het was een groot huis. Ik betaalde twee gulden vijftig huur per week.”

Nuenen is altijd een ‘kletsdorp’ geweest, vindt Slegers. Als voorbeeld noemt hij de Vincentiusvereniging: ,,Dat was een vereniging die de armen moest onderhouden. Veel mensen weigerden het om iets aan te nemen, omdat het altijd werd doorverteld. De parochie onderhield de pastoor. En de pastoor had het niet slecht.” Als er iemand overleed, werd ‘de rozenkrans aangezegd’: ,,De overledene werd thuis opgebaard en daar moest ‘s nachts bij gewaakt worden. De naaste buren moesten de familie buiten het dorp op de begrafenis verzoeken. De overledene werd op de “hoogkar’ naar de kerk gereden. De familie en de rest van de stoet liep achter de kar.”

Tinus was nog niet zo lang getrouwd, toen hij werd opgeroepen om in Duitsland te gaan werken: ,,Er waren al zes oproepen gekomen, maar Cisca had er niets van gezegd. De gemeentesecretaris, De Rooij, was een neef van mij. Cisca was met die brieven naar hem gegaan. De Rooij zei dat Cisca de brieven niet aan mij moest laten zien. Wij zorgen wel dat Tinus niet naar Duitsland hoeft, zei hij. Later hebben de Duitsers mijn compagnon Martien Slaats en mij nog gezocht, maar toen had ik net ander werk.”

Tinus Slegers ging werken in de Papenvoortse Heide en kreeg daar ook een huis: ,,De zonen van Nolte kwamen vragen of ik bij hun vader wilde komen. Ze woonden vlak bij het Buijsmansven. Mijn vrouw en ik zijn er heen gegaan en ik ben aangenomen. Ik heb 31 jaar bij Nolte gewerkt.” Het leventje in de Papenvoortse Heide was heel anders dan Tinus gewend was: ,,Ze hadden er een particuliere tennisbaan, een meid en twee werksters. Ze hadden een groot huis met overal parketvloeren, die met de hand uitgeboend moesten worden.  Wij woonden zelf in een huis op het terrein van Nolte. De eerste vier jaar is meneer Frank Mignot De Block van de sigarenfabriek uit Eindhoven bij mij in pension geweest. De fabrikanten durfden ‘s nachts niet in Eindhoven te blijven, omdat ze bang waren dat ze opgepikt zouden worden. Meneer Mignot woonde in de Parklaan, waar nu Dommelhoef is. Ik heb ook Duco van Hardenbroek nog een tijd in huis gehad. De Noltes vorderden een kamer voor hem in ons huis.”

De naam Buijsmansven bestaat vanaf 1877 toen Lucas Buijsman het ven met omliggende gronden in de Papenvoortse Heide kocht. Als officiële straatnaam is het Buijsmansven pas in 1981 in het straatnaamregister van de gemeente Nuenen c.a. opgenomen. Aanvankelijk was de straatnaam als Buismansven door de gemeenteraad vastgesteld. De straatnaam is gewijzigd in Buijsmansven op verzoek van een lid van de familie Buijsman. De oudst bekende naam van het Buijsmansven is het Liesven. Deze naam is aangetroffen in de archieven van de Schepenbank Nuenen-Gerwen uit 1655. Het Buijsmansven heette vroeger ook het Tweetermansven.
Lucas Buijsman kwam uit Rotterdam. Hij was medefirmant in de lak-, vernis- en verffabriek Molyn & Co en maakte daar snel fortuin. Op 45-jarige leeftijd had hij zijn schaapjes op het droge en ging rentenieren. In 1875 verhuisde hij naar Nuenen. Hij gaf opdracht aan zijn schoonzoon architect Cor Gardenier huize Houtrijk te ontwerpen.

Een uitgebreid artikel over het Buijsmansven van de hand van Louis Bressers is verschenen in de Drijehornickels van 2016-2. Klik hier voor dit artikel.

Slegers is nog ontdaan als hij vertelt hoe de Duitsers eens een inval hebben gedaan in het huis van ‘zijn familie Nolte’: ,,Ze haalden alles overhoop. Ze namen drank mee en ze sloegen de weckflessen kapot. Toen kwamen ze naar ons huis. Bij mij vonden ze niets. We hadden wel een radio maar die zat goed verstopt in een kist in de grond. In de kamer van meneer Mignot vernielden ze alle sigaren die hij op zijn kamer had en ze maakten er een ravage van. Mignot heeft het er niet bij laten zitten, hij heeft zich erover beklaagd. Ik heb later al het glas uit het huis in de tuin moeten begraven. Het was echt erg.”

Tijdens de bevrijding zat het huis in de bossen helemaal vol met mensen die uit Nuenen gevlucht waren: ,,We hebben het huis beneden ontruimd en de mensen sliepen in de kamer beneden op dekens. Iedereen hielp elkaar.  Mijn broer die aan de Beekstraat woonde, heeft ook na de bevrijding nog een tijd bij ons ingewoond. Hij moest uit zijn boerderij, omdat daar de Engelsen waren ingekwartierd. Hij had drie kleine kinderen. We hebben een tijd samen gewoond en samen gewerkt.”

Tinus en Cisca moesten na de oorlog naar Vught om een vermeende oorlogsmisdadiger aan te wijzen: ,,Het ging om een man uit Mierlo. Hij kwam tijdens de oorlog vaak jagen in de bossen. Hij droeg altijd een NSB-pak. De politie uit Eindhoven kwam bij ons met een fotoboek en ik moest hem aanwijzen. Ik herkende niemand, maar mijn vrouw herkende de broer van de NSB’er. Daarom werden we  opgehaald om in Vught te gaan kijken. Er stonden zo’n 25 mensen op een rij. Ons Cisca herkende de broer van de NSB’er. Ze hadden hem voor zijn broer aangezien. Hij huilde als een klein kind, zo blij was hij dat hij vrij gelaten werd.”

De kinderen Slegers hadden een heerlijke tijd in de Papenvoortse bossen. Vlnr.: Anny, Ambro, Petra, vader Slegers, Tineke, moeder Slegers, Toos, Jos.

ziekentriduum op de Papenvoortse Heide

De kinderen Slegers hadden een heerlijk leven in de Papenvoortse bossen: ,,We woonden vlak bij het Buijsmansven, dat heette zo omdat daar de grond lag van de familie Buijsman. De Duitsers zeiden dat het ven Tweetermansven{24} heette. Ik denk dat dat de oude naam van het ven was, en dat het in de volksmond Buijsmansven is gaan heten. Onze kinderen mochten er altijd gaan zwemmen.

Er is ene Gardenier komen wonen, dat was familie van Buisman. Gardenier en zijn Indische chtgenote waren alle twee tandarts geweest in Delft. Ze waren gepensioneerd en kwamen steeds vaker naar Nuenen. Als ze er niet waren moest ik een oogje op het huis houden. Ik hield ook de tuin bij. Ze rentenierden, ze kochten om de twee jaar een nieuwe auto.

Mevrouw Gardenier is verongelukt in Best en toen is onze Toos bij meneer gaan dienen.” Aan de muur bij Slegers hangt een foto van Toos. Tinus is helemaal ontdaan als hij wijst op de foto van zijn dochter: ,,Ze was pas negentien jaar toen ze verongelukte. Gardenier ging op vakantie naar Frankrijk. Zijn zoon woonde daar en had er ook een zomerhuis. Gardenier kwam vragen of Toos mee mocht, ze werkte toen al vijf jaar voor hem.

Ze was nog nooit eerder op vakantie geweest. Ze kregen in België een ongeluk en ze kwamen alle twee om.” ”De dochter van Gardenier is getrouwd met een Van Vollenhoven en die is later in het huis gekomen. Nu woont er een kleindochter van Gardenier.”

Slegers moest ook chauffeur spelen voor de familie Nolte: ,,Zelf had ik een Daf-combi voor mijn eigen werk ter beschikking. De familie reed ik in een grote Dodge. Mevrouw Nolte had een praatkransje met mevrouw de Kruiff, die naast het gemeentehuis woonde. Ik bracht haar weg en haalde haar op. Mevrouw Nolte deed ook van alles voor het Rode Kruis en de zieken en zo. Er zijn verschillende keren ziekentriduums op het terrein geweest. Zuster Céline had het allemaal geregeld. Ze was in Nuenen de ziekenverpleegster, de wijkzuster. Een week lang waren de zieken dan bij ons. Ons huis werd er ook bij betrokken. Er kwamen verpleegsters, die sliepen bij ons in huis. Onze eigen kinderen besteedden we uit. Ook het Rode Kruis was er de hele week. Pastoor Aldenhuijsen kwam de mis doen. Dokter Anderegg deed de medische verzorging. Het was de voorloper van de Rode Kruis-bungalowactiviteiten. Ik heb nog veel zieken opgehaald, ook uit Son. Ik denk dat het zo’n 35 jaar geleden is gebeurd. Voor mevrouw Riemsdijk heb ik nog vaak moeten rijden, later ook voor de Rode Kruis bungalow in Someren.”

Luchtfoto van de Papenvoortse Heide 5

De familie Slegers woonde 20 jaar in de bossen en is daarna verhuisd naar de Lavendelstraat. In 1991 overleed de echtgenote van Slegers. Slegers is nu op een leeftijd dat hij ervaart dat mensen geschiedenis worden: ,,Ik zat vroeger op school in de klas bij juffrouw Tempelman. Nu woont mijn dochter in de Juffrouw Tempelmanlaan.”

Bidprentje van Tinus Slegers; hij is kort na het verschijnen van het boek “Nuenense herinneringen” overleden.

Dit artikel is afkomstig uit het boek “Nuenense herinneringen”, een stukje Nuenense geschiedenis, verteld door 24 Nuenenaren, geschreven door Jeannette Daamen (1994)