”IK HEB MIJN HELE LEVEN IN HET NUENENS CENTRUM GEWOOND”

Op 4 februari 1994 overleed Toon de Groot op 81-jarige leeftijd. Een jaar daarvoor vertelde hij zijn levensverhaal. ,,Vader is er altijd trots op geweest een echte Nuenenaar te zijn en hij zou het zeker op prijs gesteld hebben dat zijn verhaal in dit boek is opgenomen,” zeggen zijn kinderen.

Toon de Groot werd geboren op 29 november 1912, in de woning rechts naast het klooster, het huidige Park 5. Hij was de oudste van een gezin met negen kinderen, vier jongens en vijf meisjes. Het gezin De Groot ging, zeker voor Nuenense begrippen van die tijd, door voor een welgestelde familie. De familie bezat aan het begin van deze eeuw de hele rij huizen aan het Park vanaf de hoek van de Mgr. Cuijtenlaan tot aan het klooster. Vader Piet de Groot had een aannemersbedrijf aan huis: ,,Mijn vader heeft de pastorie naast de Clemenskerk en het patronaatsgebouw, dat daar vroeger naast stond, gebouwd. En ook de H. Hartschool aan de Kloosterstraat en verschillende woonhuizen,” vertelde Toon de Groot.

Toon de Groot

Bij het aannemersbedrijf was ook een houtzagerij: ,,Met dat hout werd  weer van alles gemaakt, voornamelijk dorsmachinestoelen, kruiwagens en doodskisten. De dorsmachines werden gemaakt door Hannes van Dijk, die woonde op de Berg, zo ongeveer waar Billekens nu woont. Later nam De Rooy dat bedrijf over. De stoelen die mijn vader voor de machines maakte, waren van behoorlijke afmetingen en werden van vrij zwaar hout gemaakt. Je moet hierbij niet denken aan een gewone stoel, maar een soort onderstel. Daar op werd later het inwendige van de machine, de trommels, gebouwd. De dorsmachines stonden eerst bij de boeren in de schuur. Later werden ze groter en kwamen er wielen onder. Ze konden toen naar het veld gereden worden. Ik heb bij de Achelse Kluis een dorsmachine zien staan met de naam De Rooy erop. Die kan ik goed mee gemaakt hebben.”

De kruiwagens en boerenkarren werden in verschillende modellen gemaakt: ,,Vooral de kruiwagens waren er in allerlei soorten, dat was afhankelijk van het gebruik waarvoor ze bestemd waren. Een kruiwagen die op het land werd gebruikt, zag er anders uit dan bijvoorbeeld een die voor de bouw was bedoeld. Meestal werden ze gemaakt van vurenhout, soms van hardhout, iepen meestal. Doodskisten maakten we ook. Dat hoorde er gewoon bij in een timmerbedrijf. Als we de mensen kenden, wisten we zelf de maten wel. Anders moesten we de overledene gaan meten.”

Gezicht op de katholieke pastorie van de St. Clemensparochie en het patronaatsgebouw. Beide werden gebouwd in 1910 onder pastoor A. van Grinsven door aannemer Piet de Groot. De herberg Linders en de woning van postbode Hannes Kuijten zien we rechts op de foto. Het patronaatsgebouw werd in 1977 afgebroken.

De oudste herinneringen van Toon de Groot zijn vage beelden uit de Eerste Wereldoorlog: ,,Een groep soldaten kwam de Parkstraat in gemarcheerd. Wij speelden in het Park. Bij De Rooy sloegen de soldaten de hele zaak kapot, de ruiten vlogen eruit en ook de kozijnen werden vernield. Wat voor soldaten het precies waren, weet ik eigenlijk niet. We noemden hen dragonders. Er scheen ruzie te zijn om betalingen. Veel weet ik er verder niet van, ik was nog te jong toen.”

Als naaste buur maakte Toon de zusters van het Elisabeth-klooster, van de orde J.M.J., van dichtbij mee: ,,De zusters hadden mensen in de kost, niet zoveel, het was geen echt bejaardenhuis. Mijn grootmoeder is er ook geweest. Ze woonde bij ons in huis, maar toen ze ziek werd, is ze naar de zusters gegaan. Ik zie de zusters nog van het klooster naar de kerk lopen. Door de week gingen ze naar de mis die in hun eigen kapel werd gehouden. ‘s Zondags gingen ze naar de Hoogmis in de kerk. Ze liepen twee aan twee, ze mochten niet links of rechts kijken en de handen staken ze in hun wijde mouwen. Ze hadden gereserveerde plaatsen, vooraan in de kerk. Het Park is pas rond 1922 of 1923 aangelegd. Voor die tijd lag er een weide met een dikke doornhaag er omheen. Aan de kant waar nu de kiosk staat liepen de koeien van de zusters. De zusters hadden een boerenbedrijf bij het klooster.

Er liep een sintelpad vanaf het klooster naar de overkant, waar nu het Chinees restaurant zit. Dat pad liep langs de weide van de zusters. De vijver was een kuil. Zo noemden we hem ook. We hebben er schaatsen op geleerd en ‘slibberen’. Vaak stroomde de kuil over. Als het heel nat was, moesten de zusters langs de openbare school of langs de kiosk. Die stond toen zo ongeveer waar nu het Van Gogh-beeld staat. Daar stonden ook iepen. Er werd onder gevoetbald en gespeeld.”  Kleine Toon ging bij de zusters naar ‘de bewaarschool’: ,,Links in het Klooster was de ingang van de school, een poortje, dat is nu dicht gemetseld. We zaten bij zuster Andrina. De jongens en de meisjes zaten in hetzelfde lokaal, maar gescheiden van elkaar.  Na de kleuterschool bleven alleen de katholieke meisjes op de school bij de zusters, de jongens moesten naar de openbare school in de latere brandweerkazerne. Alleen de protestantse meisjes zaten ook bij ons. Zij zaten voor in de klas, in hetzelfde lokaal dan wij. Ik denk dat het er een stuk of vijf waren. De jongens werden door de zusters opgeleid voor de ‘Eerste Heilige Communie’. Dat deed zuster Irené. Ik herinner me nog dat ik in de tweede klas bij juffrouw Tempelman zat. En in de derde bij Goudsmids, dat is de vader van Louise en Jo die later aan de meisjesschool hebben gestaan. Er kwam een nieuwe, katholieke jongensschool, de Aloysiusschool. Eerst moesten we een paar maanden als overbrugging in het patronaatsgebouw zitten, daarna konden we naar onze nieuwe school. Ik zat daar nog bij meester Herbrichs en meester Van de Schoor. Van de Schoor was een hele fijne meester, wel streng. Bij hem heb ik een prima tijd gehad. Ik kon goed mee, ben nooit blijven zitten.”

De families de Groot en Schafrath in 1913. Van links naar rechts: moeder Mina de Groot-Kuijpers met op haar schoot Toon de Groot, grootmoeder Hendrina de Groot-van Bussel, het echtpaar Huibers en Miet en Martina Schafrath.

Zodra jonge Toon uit school kwam, hielp hij mee in het bedrijf van zijn vader: ,,Ik timmerde de smalle latjes waar het hooi op komt te liggen in de dorsmachines. Van de arbeidsinspectie mocht ik nog niet werken. Toen ik dertien was, kreeg ons vader daar een bekeuring voor. De inspectie was al eens erder geweest en toen had ons vader ze mee naar binnen genomen en koffie en een sigaar gegeven. Maar op een keer werd de inspectiedienst het beu en kreeg ons vader toch een bekeuring. Drie gulden moest hij betalen. Je mocht pas meewerken als je veertien was. Ik wilde naar de ambachtsschool, maar dat is er nooit van gekomen en daar heb ik altijd spijt van gehad. Ik ben wel ‘s avonds naar de tekenschool in Eindhoven gegaan en thuis heb ik toch het vak geleerd.”

Rond 1925 brandde het bedrijf van de familie De Groot naast het klooster totaal af. Het moest opnieuw worden opgebouwd. Drie jaar later, op 9 juli 1928, gebeurde er voor de familie een nog grotere ramp: samen met zijn dorpsgenoot Wout van Wijk kwam vader Piet de Groot om het leven bij een ongeluk op een onbewaakte treinovergang in het Belgische Zonnehove. Sjaak Smeulders nam het bedrijf en de woning van De Groot aan het Park over. Toon bleef er aanvankelijk werken. Het gezin De Groot verhuisde naar de Kerkstraat, tegenover de jongensschool. In die periode werd er een toneelclub opgericht. Dat trok Toon aan: ,,Ik was zo’n jaar of zestien, zeventien. We oefenden in het patronaatsgebouw. Het ging allemaal heel primitief. Alleen mannen speelden mee, ze speelden ook de vrouwenrollen. Dat moest zo van de pastoor: gemengd spelen mocht niet. Zelfs het publiek mocht niet gemengd zijn. We speelden met Kerstmis ‘s middags voor de vrouwen en ‘s avonds om 7 uur  voor de mannen. We hebben twee keer een revue gespeeld voor pastoor Aldenhuysen. Hij heeft in Nuenen drie keer een priesterfeest gevierd: 25 jaar priester, 25 jaar pastoor, en 40 jaar priester. We hebben een keer een openluchtspel gespeeld, buiten achter het parochiehuis. Het ging heel goed. De regie was in handen van Het Lekenspel uit Bussum, o.l.v. Wim Borie en Anton Sweers. Maar nu heb ik het over een veel latere periode.” De pastoor was vroeger een persoon waar je rekening mee diende te houden: ,,Dat kreeg je van jongs af aan al mee. Toen we nog klein waren, vertelde ons moeder vaak over haar fiets. Ze had een damesfiets, een doortrapper. Ze was de enige vrouw in Nuenen die een fiets had. En dat mocht niet van de pastoor: vrouwen hoorden niet te fietsen. Ons moeder was haar vriendin aan het leren fietsen, op de akkers. Daar ging je heen door het steegje dat nu de Pastoor Aldenhuysenstraat heet. Er lagen grote percelen akkerland. Opeens zagen ze de pastoor aankomen. Ze doken met fiets en al het koren in en bleven net zo lang liggen tot de pastoor weg was. De pastoor was geen vriend van het vrouwvolk. We hadden er allemaal schrik van, de vrouwen vooral.”

De pastoor maande de gelovigen tot een ingetogen leven: ,,Toen ons vader nog leefde, in 1920, was er een groot feest van de fanfare, dat is nu Brassband De Vooruitgang. Ons vader was lid. Er was een festival en daarna werd op de plaats achter ons huis een geweldig feest gehouden. Van Vleuten was toen pastoor en hij was het er niet mee eens. Op de preekstoel begon hij erover: er was op een heidense manier feest gevierd.”

De werkplaats van aannemer-timmerman-wagenbouwer Piet de Groot aan de Berg. Op de foto zien we van links naar rechts: knecht Janus Klokgieters, Willen v.d. Reek, Piet de Groot en diens zoontje Toon. Piet de Groot is op 9 juli 1928 bij een ongeluk in België om het leven gekomen, samen met zijn dorpsgenoot W. van Wijck.

Met het bedrijf ging het na de dood van vader De Groot tijdens de crisisjaren steeds slechter en tegen de tijd dat de oorlog uitbrak, gaf het geen goede kostwinning meer. Sjaak Smeulders ging werken bij Raessens en Toon kreeg in augustus 1940 een baan in het Gezellenhuis in Eindhoven. Heel ander werk dan hij gewend was: ,,Ik was toen 29 jaar oud en verdiende in het Gezellenhuis twintig gulden in de week.

Omdat ik ging trouwen kreeg ik vier gulden opslag. Het Gezellenhuis stond op de hoek van de Deken van Somerenlaan en de Grote Berg. Het was geen gemakkelijke tijd. Ik moest bedienen, poetsen, dweilen, vegen. Het was gewoon mijn ‘stiel’ niet. In het huis zaten honderdvijftig mensen in de kost. Heel uiteenlopende mensen, van winkelbediende tot dokters. Het huis werd beheerd door nonnen uit Den Bosch. De Moeder Overste leek wel een manskerel. We maakten erg veel uren, soms wel negentig in de week. Je hoefde niet altijd even hard te werken, maar je moest er wel zijn. Er waren ploegendiensten, de laatste dienst ging om 7 uur ’s avonds in. Door het ploegenwerk verdiende je meer, mijn weekgeld liep op naar zevenentwintig gulden vast en later zelfs naar dertig, eenendertig gulden. Dat was voor die tijd een goed salaris.”

Aanvankelijk was er in het gezellenhuis weinig van te merken dat het oorlog was: ,,Er waren ‘s morgens stapels brood die gewoon overbleven. Wij aten brood en eieren of namen het mee naar huis. Later kregen de gasten maar twee sneetjes brood en een klein lunchpakketje mee. Er was alleen oorlogsbrood en dat smaakte niet echt lekker. Wij moesten toen ons eigen brood meenemen. Dat was geen probleem, want wij kenden thuis geen honger.”

Achter het huis van de familie de Groot. Vlnr.: André de Vries, Harrie Schafrath en Toon de Groot

De Groot hoefde niet naar Duitsland, omdat hij plaatsvervanger was voor zijn overleden vader. De oorlog was nog niet lang aan de gang toen hij in het huwelijk trad met Tonia Smeulders. Ze was geboren in Tongelre, maar woonde al jaren in de Beekstraat (nu nummer 34): ,,’s Morgens haalde ik Tonia bij haar thuis op. Het was ‘s nachts slecht weer geweest. De Beekstraat was een en al modder. Daarom liepen we ieder aan een kant van de weg, ons vrouw met de jurk omhoog, zodat die niet vies zou worden. We moesten om 9 uur op het gemeentehuis zijn, dat was in het oude Raadhuis op de Berg. De Rooy was gemeentesecretaris, maar die was te laat. Er was nog niemand, dus moesten we wachten. We zijn maar op de grote trap gaan zitten. Mijn vrouw was al dertig geweest en daarom hoefde haar moeder niet mee om te tekenen. Ons moeder moest wel tekenen, want ik was pas negenentwintig. De secretaris was nogal langdradig. De pastoor, Van Aldenhuijsen, was een haastige bliksem. Hij kon rustig beginnen als hij daar zin in had. We zaten dus wel wat in onze rats, maar gelukkig stond de pastoor nog te wachten op ons. Vanwege de oorlog ging het feest er niet uitbundig aan toe. Bij ons thuis was de koffietafel. Daarna gingen we te voet naar het huis van de bruid. Daar hebben we ‘s avonds gedineerd. Eerst zijn we ‘s middags nog naar de fotograaf gegaan. In Eindhoven, naar Van Hout in de Nieuwstraat, want in Nuenen was nog geen fotograaf. Mijn vrouw op fiets, haar hoed in een zak aan het stuur, haar jurk omhoog. Mijn slipjas hield ik ook omhoog. In die tijd keek niemand daar van op. Taxi’s waren alleen voor zieken. We moesten eigenlijk ‘s avonds om twaalf uur binnen zijn, maar we gingen pas om half een naar huis. Ze hadden ons nog wel op kunnen pikken. Dat gebeurde als je in oorlogstijd te laat op straat liep. Dan werd je op het gemeentehuis vastgezet. Je kon pas de volgende morgen weer verder.” Het jonge paar ging wonen in het huisje op de hoek van de Telefoonstraat (nu Mgr. Cuijtenlaan) en de Berg, het huidige Park 17. Een klein jaar later kreeg het echtpaar het eerste kind: ,,Echte armoede was er niet. Er was niet veel keus. Maar wat er moest zijn, werd wel bij elkaar gescharreld. De buren van mijn vrouw hadden een boerderij. Daar viel altijd wel wat te halen. We teelden zelf aardappels in de achtertuin, zodat we de bonnen daarvoor niet nodig hadden. Die gaven we aan het gezellenhuis, zodat ze daar wat meer aardappels hadden. Het was daar zo armoedig dat er zelfs geen jus voor de aardappels was. Ze hielden wat soep achter en gebruikten die als jus.”

Het Gezellenhuis te Eindhoven

Tijdens de oorlog werden alle verenigingen stilgelegd. Er was een cultuurkamer ingesteld door de Duitsers en daar kon je je bij opgeven. Maar dat deed bijna niemand, volgens De Groot. ,,Ik was schelleboomdrager bij de fanfare. Nu wil niemand dat meer zijn, vroeger was je er trots op. De schelleboom was het sieraad van de vereniging. De fanfare hield op te bestaan.

Na de oorlog kwamen alle instrumenten weer voor de dag. Dat gold ook voor de andere verenigingen.” Na drie jaar kreeg De Groot ander werk: ,,Ik kwam terecht bij een timmerbedrijf in Strijp. Daar heb ik ruim vier jaar tot volle tevredenheid gewerkt. Ik moest wel steeds op en neer fietsen. Ik ben nog een tijdje met de trein gegaan. Ik fietste naar het station op Eeneind en liep in Strijp van het station naar de werkplaats.”

De dagen rond de bevrijding hebben diepe indruk achtergelaten bij Toon de Groot: ,,Bij het gemeentehuis werden meisjes kaalgeschoren. Opeens kwamen de Duitsers terug met tanks. Ze kwamen door de Beekstraat en gingen richting Eindhoven. In het Park stonden Duitse soldaten die zeiden dat er een tankslag zou komen. Wij zijn toen gevlucht naar de Beekstraat, naar de ouders van mijn vrouw. Daar hebben we een paar dagen binnen gezeten. Het was allemaal erg angstig. Er vlogen enkele boerderijen in brand. Achteraf hadden we best thuis kunnen blijven, want in het Park was niets gebeurd. We hadden twee kleine kinderen, een van ruim een jaar en een van twee maanden oud.”

Na de bevrijding werden in het jonge gezin drie Engelsen ingekwartierd en dat betekende een grote luxe: ,,De Engelsen hadden een keuken in de fabriek van Raessens. Ze brachten van alles mee. Als je zei dat je wel cacao kon gebruiken, kwamen ze aan met een blik van wel 2 of 3 kilo. En heerlijke kaas kregen we. Koningin Wilhelmina kwam op bezoek in Nuenen. Smits van Oyen, de vader van onze latere burgemeester, was destijds plaatsvervangend commissaris van de Koningin. De Engelsen moesten brood en gebak naar het kasteeltje op Soeterbeek brengen, maar eerst gaven ze nog zachte broodjes bij ons af!”

De oorlog was voorbij en alles ging weer gewoon zijn gangetje. De laatste vijfentwintig jaar van zijn loopbaan bracht De Groot door in de deurenfabriek  bij Raessens: ,,Er werden ook sigarenkistjes gemaakt. De boomstammen werden voor de duurzaamheid eerst gestookt. Daarna werden ze in stukken gedaan en dan geschild, ongeveer 3 à mm dik.” De Groot is in de loop der jaren actief geweest bij allerlei verenigingen. Hij zat in het bestuur van de voetbalvereniging, was bij de fanfare en werd ook gevraagd voor het armenbestuur: ,,Met een groepje mensen hadden we het beheer over de armenkas. Mensen die het echt nodig hadden konden daar aanspraak op maken, bijvoorbeeld voor de aanschaf van een wintermantel. Je mocht met niemand praten over wat er binnen het bestuur besproken werd. De aanvragen werden strikt geheim gehouden. Je stond er wel van te kijken dat er mensen kwamen aankloppen bij het armenbestuur, van wie je dat helemaal niet verwachtte.”

Het gezin De Groot breidde zich uit: het echtpaar kreeg drie dochters en drie zonen. Het huisje aan het Park werd te klein. ,,We hebben er negentien jaar gewoond. We hadden er weinig comfort. Boven waren eerst twee slaapkamertjes, later werd er een kamertje bijgemaakt. Omdat we drie jongens en drie meisjes kregen, was er het erg behelpen. Wij sliepen zelf in de voorkamer op een opklapbed. ‘s Morgens moest dat bed weer omhoog tegen muur. Toen de kinderen groter werden, hebben we een huis gekregen aan de Mgr. Cuytenlaan. Een toewijzing krijgen, ging toen nog wat gemakkelijker als nu. Meneer Gondrie werkte op het gemeentehuis, hij zat in de bouwvereniging en met hem had ik connecties. Hij vertelde dat er huizen gebouwd zouden worden voor grotere gezinnen en dat ik daarvoor in aanmerking kon komen. Ik hield hem af en toe op straat gewoon aan om te vragen hoe het ermee stond. Nu moet je daar allerlei brieven over schrijven.”

 

Toon schetst hoe het Park, dat vroeger Hei-eind heette, er tijdens zijn jeugdjaren uitzag: ,,Naast het Klooster kwam De Rooy, het was een smidse, er was een fietsenwinkel en een café. Pas veel later kwam er een autoreparatie, pompen en verkoop van tractoren en auto’s bij. Op de volgende hoek, tussen de Boordseweg en de Parkstraat, was de kuiperij van Januske van de Oever. Er werden biervaten en watertonnen gemaakt. En ook daar hoorde een café bij. Aan de overkant staat zo lang als ik me kan herinneren café de Zwaan. Naast de brandweerkazerne, vroeger een school, woonde Pero van Wijk. Pero had een leiendekkersbedrijf. Zijn zoon Johan verongelukte op slot Loevenstein in Gorinchem waar ze aan het werk waren. Onze vader moest naar Gorinchem om de zaken te regelen. Na Pero kwam het huis waar Van Wijk heeft gewoond en dan kwamen er drie kleinere huisjes, bewoond door onder andere Van Keulen, die was elektricien, en schoenmaker Nelis Korstjes. Dan kwam het huis van de vier huisdames Prinsen, Julia, Dina, Marie en Francien. Het pand op Park 63 was van brouwer Prinsen. Het was vroeger een bierbrouwerij. En achter de brouwerij was een kousenfabriek. Die was van Prinsen en Baselmans. Sjef Baselmans was kousenfabrikant. Met paard en kar werd de grondstof voor de brouwerij aan en afgevoerd. Soms gebruikten ze een handkar, op een handkar konden vier vaten. Aan de overkant van het Park stond het patronaatsgebouw, de pastorie en de kerk. Voor de kerk stond een hoog hek. Er stond ook een groot Heilig Hartbeeld. Daar is nog lang over gevochten. De pastoor wilde het beeld in het Park een plaats geven, het gemeentebestuur wilde dat niet. Dat beeld staat nu nog in het voorportaal van de Clemenskerk. Naast de kerk woonde Schafrath, de koster. Zijn broer zat in café Schafrath. Achter het café was een bakkerij. Tussen de huizen van de gebroeders Schafrath stond een oud huisje van de Vries. Daar is later een nieuw huis gebouwd. Het oude huis werd afgebroken en daarvoor in de plaats kwam á¢áá¢ák een nieuw huis. De Vries was net als wij aannemer/timmerman. In het huidige Park 33 woonde Bavo Smits. Hij was getrouwd met een dochter van notaris Mertens uit Geldrop.

Dan kwamen er drie kleine huisjes, daar zijn er later twee van gemaakt. Waar nu café-zaal Apollo is, stond vroeger een gewoon burgerhuis. Jansen woonde er, hij was een onderwijzer van de Aloysiusschool. Later werd hij hoofdonderwijzer in Nederwetten. Jan de Rooy woonde achterin, opzij van Apollo, waar nu de Vincent van Goghstraat is. Hij had een kolenhandel. Het was een groot, ouderwets huis. Jan de Rooy noemde we Jan de Smed. Zijn dochter Anneke kreeg verkering met Van Maasakkers. En die begon daar met het café. Aan de overkant op de plaats waar nu het huis met de bollen staat, stonden vroeger vijf kleine huisjes van onze vader. Later zijn er drie verkocht aan Raessens. Die bouwde daar het huis met de bollen. Twee huisjes bleven staan en daar werd het huis tegenaan gebouwd, waar wij zijn gaan wonen toen we trouwden. Tussen die rij kleine huisjes en ons huis op nummer 5 stond nog een burgerhuis. Daar woonde een zekere Swinkels. Daar is later ook nog een café geweest. Daarna heeft kleermaker Crooymans er in gezeten en toen is Linders er met zijn bakkerij gekomen.”

Mooi is ook de telefoonstraat (mgr. Cuijtenlaan) te zien met bijvoorbeeld het huis van groentenhandelaar Brigge. En natuurlijk het kleine vierkante telefoonhuisje. Het staat vlak achter de timmerfabriek van Jac Smeulders. Zijn woonhuis is door de bomen heen zichtbaar, met naar rechts toe de winkel van bakkerij Prinsen, het woonhuis van Johan Raessens (het huis met de bollen). Iets verder naar rechts was het huis van Neel van Leuven en Willem van Weert. De bijenstal van Willem is niet duidelijk te zien. Volg je op de foto de telefoonstraat Het Broek in, dan kom je in de verte bij – zeer vaag wel – de boerderij van Van Eijk en het huis van Hugo Brouwer.

Het valt op dat er, zeker gezien het aantal inwoners dat Nuenen vroeger had, erg veel cafés in Nuenen waren, maar volgens Toon de Groot waren die wel nodig: ,,Je kon nergens anders naar toe, daar was het enige vermaak dat er was. Als je uit wilde, moest je naar het café. Daar kon je biljarten en kaarten. Buiten het café was er weinig ontspanning mogelijk, totdat er verenigingen kwamen.”Nadat de kinderen van het echtpaar De Groot de deur uit waren, bleef Toon met zijn echtgenote nog jaren in de Mgr. Cuijtenlaan wonen. Ze hebben daar 32 jaar gewoond. In het najaar van 1992 kwam er voor hen een aanleunwoning vrij in bejaardencentrum De Akkers. Daar heeft het echtpaar nog een jaar gewoond, tot Toon ziek werd en vrij snel daarna overleed. Enkele dagen na zijn overlijden werd hij herdacht tijdens de pronkzitting van carnavalsvereniging De Dwersklippels: ,,Hij was een echte Nuenenaar, en hij hield van applaus,” zei spreekstalmeester Pieter van Wijk. En de zaal klapte….

Dit artikel is afkomstig uit het boek “Nuenense herinneringen”, een stukje Nuenense geschiedenis, verteld door 24 Nuenenaren, geschreven door Jeannette Daamen (1994)