’s Avonds konden we elkaar horen zingen
Op 26 april 1994 waren Toon van den Heuvel en Martha Rooyakkers zestig jaar getrouwd.
Martha werd geboren op een boerderij in de Geer, een zijweg van het Boord, op 15 augustus 1907. Toon werd op 11 april 1909 geboren op een boerderij op Opwetten. Als snel verhuisde de familie van den Heuvel naar het Broek (nu Kuilen 1). Toon en Martha hebben hun hele leven dicht bij elkaar in de buurt gewoond. Ze spreken een gaaf Nuenens dialect, waarin nauwelijks invloeden van buiten de streek te horen zijn. Toon zit het liefst in zijn luie stoel, wandelstok onder handbereik, sigaar in de mond. Af en toe krijgt hij een verschrikkelijke hoestbui, loopt rood aan en net als je denkt dat er hulp moet komen, lacht hij weer. Hij is niet groot en hoewel hij niet echt gezet is, maakt hij een ronde indruk.
Het is Martha nog aan te zien dat ze vroeger een grote, slanke vrouw geweest moet zijn. Ze kleedt zich met zorg en loopt ondanks haar stramme benen op hoge hakken. Gewend om te werken, probeert ze nog steeds om de taken van gastvrouw tot een goed einde te brengen. Ze trilt verschrikkelijk en ziet erg slecht, maar wil dat voor de buitenwacht niet weten. De twee zijn echt oud. Ze lopen moeizaam en hebben hulp nodig voor hun dagelijkse verzorging. Dankzij die hulp wonen ze nog zelfstandig in hun bungalow aan de Eikenlaan. Ondanks alle lichamelijke mankementen zijn ze geestelijk honderd procent en hebben ze volop belangstelling voor alles wat er zich in hun omgeving en daarbuiten af speelt.
Toon en Martha van den Heuvel
Martha ging als kind dagelijks naar de kerk: ,,Dat was me wat, vooral in de winter. Ons moeder en ik gingen altijd naar de eerste mis, vaak was het dan nog donker. De Geer was toen een zandpad en het was er dikwijls erg modderig. Ons moeder en ik liepen met een paar schone klompen in de hand. Ons vader lichtte ons met de lantaarn bij, tot aan het Boord. Bij een paar bosjes deden we de vuile klompen uit en liepen op de schone klompen naar de kerk. Daar zaten de mannen in de banken aan de rechtse kant, en de vrouwen links. ‘s Zondags mochten de kinderen uit ons gezin om de beurt bij ons moeder thuis blijven onder de mis. Dat deden we heel graag. Je moest wel een rozenhoedje bidden, maar je kreeg ook iets lekkers, een kopje thee of chocolademelk. En met ons moeder praatte je over van alles.” Met de hoogmis was je er nog niet van af: ,,Middags was er nog het lof en daarna moest je naar de Congregatie. Daar werd gezongen en gebeden en vaak kreeg je nog een preek. Voor de mannen was er ook zoiets, maar dat heette de Heilige Familie.”
Toon ging naar de jongensschool, die toen in de voormalige brandweerkazerne was: ,,Je ging naar school tot je twaalf was. Dan mocht je gaan werken. Er was ook een zevende klas. Het was een uitzondering als je daar naar toe mocht. Je kreeg Franse les. Het is toch wel gemakkelijk als je Frans kent. Als de kleinkinderen komen, kan ik zeggen dat ik ook Frans ken. Echt, luister maar: Au nom du père et du fils et du….,” lacht Toon.
Martha ging naar de meisjesschool in de rechtervleugel van het klooster: ,,Heel netjes en streng was het er. Ik denk dat we met zo’n twintig tot dertig meisjes bij elkaar zaten. Je deed je best om extra braaf te zijn, want dan mocht je als beloning de klompjes in de gang rechtzetten. We hadden allemaal mooi gesteven schortjes aan. Ons moeder was daar heel handig in. Soms riep zuster Irenée voor de klas. ‘Kijk eens hoe netjes dat kind eruit ziet.’ zei ze dan. Ons moeder was er natuurlijk wel heel trots op als ik dat vertelde. In de hogere klassen werd handwerkles gegeven. Als je goed je best deed, mocht je de zuster meehelpen. Je mocht vóór in de klas staan en als iemand de vinger op stak, knipte je een stuk draad af en bracht dat. Want denk maar niet dat de leerlingen zelf een klosje kregen!” De overste, de eerwaarde moeder, boezemde het nodige ontzag in: ,,Als ze de klas in kwam, moesten we allemaal netjes gaan staan en mochten we niet praten. Zij speelde de baas over de zusters. Soms kwamen er moeders een korfje eieren voor de zusters brengen. Meestal gebeurde dat onder schooltijd. Dan kwam een zuster je uit de klas halen: ‘Martha, u mag even mee want uw moeder is gekomen,’ zei ze zo hard dat ook de andere kinderen het konden horen. Zo werd er nogal eens wat naar het klooster gebracht, ook naar de pastorie trouwens.”
Toon in het uniform van de landmacht
In april 1934 werd er getrouwd: ,,We hadden toen zeven jaar verkering. Wij waren vijfentwintig jaar en dat was in die tijd jong om te trouwen. De meesten trouwden pas als ze rond de dertig waren. Er waren meer vrijgezellen vroeger, want je had niet zo veel kans om verkering te krijgen. We zaten altijd thuis, in een kooitje leek het wel. En we telden ook nog niet mee. We werden nog als snotneuzen beschouwd.” Het echtpaar vertelt hoe een meisje van hun leeftijd die in de buurt woonde ‘overschoot’: ,,Haar vader wilde haar niet laten gaan. Ze werd ook zo naïef gehouden, ze had gewoon niet in de gaten als er iemand achter haar aan liep. Het was helemaal geen lelijk meidje. Op een avond kwam er een boer met z’n zoon bij haar thuis om te praten. Het meidje werd de kamer uitgestuurd. Toen ze later vroeg waarvoor die twee kwamen werd ze met een smoesje afgescheept. Ze is nooit getrouwd. Zo liepen er veel meer rond.”
Martha: ,,Ze hadden altijd werk en toch altijd tijd om te buurten. Uren konden ze aan de gang blijven. Toch was er op een boerenbedrijf veel meer te doen. Je was nooit afgewerkt. Als je kijkt wat er bij gedaan werd! Ons moeder spon. Ons vader zaaide het vlas en dat moest uitgekamd worden. De scherpe stukken, de blikken, moesten eruit. Dat deden ze samen. Het moest tot linnen worden geweven. Spinnen, naaien en wassen, alles gebeurde met de hand.”
de Geer, Nuenen
Toon en Martha kregen samen zes kinderen en elke keer als er weer een kindje geboren werd, maakte Martha haar kerkgang. Ze kijkt er bepaald niet met plezier op terug: ,,Dat was een gebruik vroeger. Je moest van de kerk zorgen dat er steeds kinderen kwamen, maar als je er een kreeg, moest je ervoor boeten, je moest de kerkgang ondergaan. En de mannen hoefden niet mee. Ik vond het verschrikkelijk, ik voelde toen al dat het iets waardeloos was, dat het geen zin had. Maar je deed het toch maar, want je mocht pas weer te communie als je een baby had gehad, nadat je de kerkgang had gedaan. Eerst maakte je een afspraak met de pastoor. Op een doordeweekse dag ging je vroeger dan anders naar de kerk. Je moest aan de zijkant op een bankje gaan zitten, net alsof je een moordenaar was of zoiets. De pastoor was al haastig op en neer lopend aan het bidden, tot het tijd was voor de mis. Als de mis uit was, wenkte de pastoor en kwam je wat naar voren. Daar zat een misdienaar met een kaars. Je moest een tip van de stola van de pastoor vasthouden en zo ging je met gebogen hoofd naar het altaar. Je moest vóór in de kerk op je knieën zitten en uiteindelijk werd je gezegend. Daarna moest je in de sacristie gaan betalen, want het moest natuurlijk ook nog geld kosten.”
De Kuilen 2, Nuenen. Deze voormalige boerderij uit omstreeks 1880 wordt tot 1918 bewoond door de familie Meulendijks. Tot 1939 woont en boert er het gezin van Jan van den Heuvel-van Kemenade. Daarna het gezin van Toon van den Heuvel-Rooyakkers. In 1967 wordt de boerderij opgeknapt en in 1975 verkocht. Bij de verbouwing wordt de voordeur van de lange zijgevel naar de korte voorgevel verplaatst en worden er onder meer twee dakkapellen bijgebouwd. De familie Troost neemt er dan zijn intrek.
Toon en Martha hadden grond vanaf het Broek richting dorp (waar nu de Weverstraat en Boordseweg liggen). Er werden aardappels, haver, koren, bieten en dergelijke verbouwd, voor eigen gebruik en voor de verkoop. Daarnaast had Toon een inkomen als hengstenboer. Dat bedrijf had hij van zijn vader overgenomen. Hij was nog erg jong, toen hij al met de hengst op pad ging: ,,Ik weet nog dat ie op het paard zat met de benen recht vooruit gestoken, zo kort waren z’n beentjes.” lacht Martha. De hengsten waren ‘zware Belgen’: ,,De mensen kwamen op de fiets vanuit de verre omstreken, vooral uit de Kempen, vragen of de hengst kon komen, want telefoon was er nog niet. Te voet, lopend naast de hengst, bracht je het beest naar de merries. Toen we de hengsten eenmaal op de kar wegbrachten, hadden we het wel gemakkelijker,” glimlacht Toon, ,,Want de paarden die voor de kar liepen, waren zo snel aan het werk gewend dat ze uit zichzelf de weg wisten. Je kon gewoon op de wagen in slaap vallen en het paard liep vanzelf. Je werd wakker achter op de plaats van de boer waar de merries stonden.” Later werd er een auto voor de kar met de hengst gezet, daarna werd er een vrachtwagen gebruikt.
Op de boerderij waar de hengst besteld was, kwamen vaak ook de buren met hun paarden. Het werk gebeurde achter op de plaats. ,,Op de openbare weg mocht je geen paard laten dekken. Soms lukte het om de hengst een keer of tien achter elkaar zijn werk te laten doen. Daarna moest hij wel een paar dagen rusten. De paarden werden gefokt om te gebruiken op het land en voor de verkoop. Een goede dekhengst kostte vroeger al vlug 6 of 7 duizend gulden. Het was erg moeilijk om zelf een dekhengst te fokken. Ze werden bijna altijd afgekeurd. Die keuring was erg streng. Van de twintig hengsten werd er soms niet één goedgekeurd. Ik heb het zelf jarenlang geprobeerd en er is er maar één keer als dekhengst goedgekeurd,” aldus Toon.
Toon had doorgaans twee dekhengsten. Die werden ook ingezet voor het werk op de boerderij. Soms moest er vanwege de bloedverversing een nieuwe hengst worden gekocht: ,,In januari was de keuring in Zeeland. Die keuringen hield ik altijd bij, om te kijken of er goede hengsten waren. Die kocht je dan. Ze konden zo’n vijf tot zes jaar goed dekken, maar ze werden wel zo’n twintig jaar oud. Orange, Infernal…we hebben er heel wat gehad. Allemaal lichte vossen met mooie kleuren en lichte manen, die vond ik het mooist.” vertelt Toon. Als herinnering heeft hij schilderijen en miniaturen van verschillende hengsten. Na de oorlog kwam de klad in het werk van de hengstenboeren: ,,Aanvankelijk waren er maar twee hengstenboeren in de regio, Kuypers uit Nederwetten en wij. Na de oorlog gaf het stamboek steeds meer vergunningen af en er kwamen steeds meer hengstenboeren. De nieuwkomers gingen onder de prijs werken. Kuypers en wij hadden altijd een vaste prijs gevraagd en we vonden dat we onze naam niet omlaag konden halen door met de prijzen te gaan rommelen. Daardoor verspeelden we klanten.
We konden onze kinderen niet aanraden om ook hengstenboer te worden, er zat geen boterham meer in. Als het goed was gegaan had een van de zonen het wel overgenomen.” ,,Het ras is ook veranderd. Ik werkte altijd met de zware Belgische paarden. Die werden gebruikt op het land. Toen er steeds meer tractors kwamen, gingen de Belzen er langzaam uit en maakten plaats voor de luxe paarden. Daar hield ik niet zo van.” ,,Onze Toon kon die spitse billen niet aanzien!” verduidelijkt Martha.
Bronzen standbeeld van het Belgisch of Brabants trekpaard te Gerwen
De zes kinderen van Toon en Martha gingen hun eigen weg en toen ze de deur uit waren, besloten Toon en Martha om de boerderij te verkopen en een bungalow te bouwen. Ze waren al een eind in de zestig. Ze zitten inmiddels al weer meer dan twintig jaar in hun bungalow. Dat betekent dat ze zo’n 85 jaar van hun leven hebben doorgebracht in een cirkel van nog geen kilometer. De jarenlange band, het wederzijds vertrouwen en waarderen, proef je nog in de manier waarop de twee met elkaar omgaan. De jeugdjaren die ze niet samen onder een dak doorbrachten hebben ze samen overbrugd: ,,Toen we alle twee nog thuis woonden, konden we elkaar ‘s avonds horen zingen.”
Dit artikel is afkomstig uit het boek “Nuenense herinneringen”, een stukje Nuenense geschiedenis, verteld door 24 Nuenenaren, geschreven door Jeannette Daamen (1994)