HET NUENENS VERZET
Wout de Vries is een persoon die nadrukkelijk aanwezig is. Dat komt beslist niet alleen door zijn rijzige gestalte, maar vooral door zijn temperament, zijn drukke manier van praten, de manier waarop hij al je aandacht opeist. Hij is fel, maar heel menselijk. Wout de Vries heeft tijdens de oorlogsjaren in Nuenen het voortouw genomen in het verzetswerk. “Als je me tien jaar geleden had gevraagd om over mijn rol tijdens de oorlog te vertellen, was ik daar niet op in gegaan,” zegt hij. Na al die jaren is hij nog verbitterd over de misstappen die tijdens de oorlog zijn begaan door de Duitsers en door Nederlanders die aan de verkeerde kant stonden. Soms wordt hij erg heftig. Je voelt de gedrevenheid die hij vijftig jaar geleden gehad moet hebben om zich te storten in het levensgevaarlijke werk, dat hij deed uit liefde voor zijn vaderland en voor de vrijheid. De Vries is bang om met zijn verhaal pijnlijke herinneringen boven water te halen. Maar hij vindt het niet juist dat er in het verleden onjuiste dingen over het Nuenense verzet zijn gepubliceerd. Hij realiseert zich dat zijn verhaal een stuk historie is.
Wout de Vries (1993)
Wout de Vries is een telg uit het geslacht De Vries dat generaties lang tot de gegoede Nuenenaren behoorde. Anders dan zijn familienaam doet vermoeden, liggen zijn familiebanden met die familie De Vries aan zijn moeders kant: ,,Mijn moeder trouwde met een jonge aannemer, Sjaak de Vries, uit Gemert. Hij nam een gedeelte van het familiebedrijf over. Door hem draag ik de naam De Vries weer. De moeder van mijn moeder, was een De Vries van de Nuenense familie. Ze trouwde met een Van Wijck. In die tijd had de familie De Vries in het Nuenens centrum een conglomeratie van bedrijven: ze hadden een aannemersbedrijf, een wagenmakerij en een timmerfabriek. Ze deden in architectuur, ze hadden een boerderij in de huidige Pastoor Aldenhuijsenstraat, hotel Schafrath was van de familie en ze hadden nog een bakkerij en een kruidenierszaak. Het was bijna een middeleeuwse toestand: de arbeiders kregen ‘s zaterdags hun lonen uitbetaald in de winkel en van die gelegenheid maakte mijn oma gebruik om hen inkopen in de winkel te laten doen!” Wout is een naam die in de familie veel voorkomt: ,,In de negentiende eeuw is er in Nuenen nog even een burgemeester Wout de Vries geweest. Mijn peetoom heette ook Wout, dat was Wout van Wijck, fabrikant van de kousenfabriek. Hij verongelukte in 1928, samen met Piet de Groot. Wout van Wijck was de broer van mijn moeder. Wout was de jongste zoon van een gezin met 8 kinderen en werd geboren op 27 oktober 1918: ,,Net voor het einde van de Eerste Wereldoorlog. Toen ik veertien dagen oud was, kwam de wapenstilstand.”
Wout heeft maar even in Nuenen op school gezeten: ,,Mijn moeder werd langdurig ziek en mijn vader moest ons naar een pensionaat sturen. Samen met twee broers volgde ik de lagere school op het pensionaat in Venlo. Dat was een vreselijke tijd voor mij.” Tijdens de zomervakantie mochten de kinderen om de beurt een dag met vader mee: ,,Dat was geweldig. Vader had een Fordje, een oud T-Fordje met de accu nog op de treeplank. Hij reed eerst naar Deurne waar hij de kerk in Zijlberg aan het bouwen was, dan richting Heeze waar hij een fabriek in aanbouw had. Onderweg aten we in een café. Wat was je dan trots: met je vader in een kroeg een uitsmijter eten! Daarna gingen we naar Stratum, waar een school werd gebouwd. En dat niet één keer, maar meermalen tijdens een vakantie! Vader bouwde vooral interlokaal. Hij heeft bijvoorbeeld een klooster in Boxtel, verschillende scholen in Eindhoven en de HBS in Helmond gebouwd. In Nuenen bouwde hij onder andere de Aloysiusschool aan de Kerkstraat, het huis voor het hoofd van de school dat er naast staat, het patronaatsgebouw De Vank en de ziekenhuisvleugel aan het klooster.” In die tijd, rond 1930, reden verschillende middenstanders auto: ,,Wout van Wijck, Bertus Raessens, Karel Prinsen van de brouwerij en De Rooij hadden ook een auto. Bij de Rooij begonnen ze rond die tijd met het garagebedrijf. De meesten hadden zakelijk een auto nodig. Voor vader was het ook geen luxe.
Voordat vader een auto had, reed hij een motor, een rode Indianmotor. De aanvoer van materialen naar de bouw ging met paard en wagen. Swinkels van de Opwettenseweg reed bijvoorbeeld voor ons. Hij had twee prachtige Belgische knollen voor zijn wagen. De wagen werd bij ons achter het huis volgeladen met steigerpalen, kozijnen en ander materiaal. In één dag reed de wagen op en neer naar Boxtel of Deurne. De eerste vrachtwagen in Nuenen was die van Paans, de kolenboer. Er werd nog een grapje over verteld, want Paans had ook een transportfiets waar een volle zak kolen op kon. Meestal kwam Paans op de fiets de kolen brengen en als hem gevraagd werd waarom hij niet met zijn vrachtwagen was, zei hij: D’r waar haost bij!” Wout ging in Eindhoven naar de middelbare school en daarna volgde hij de kweekschool: ,,Ik was niet voor het onderwijsvak geboren. Maar wij hadden vier pastoors in de familie. Die zaten allemaal in een schoolbestuur. Op hun voorspraak ben ik onderwijzer geworden, want ze zeiden tegen mijn vader dat hij mij maar naar de kweekschool moest sturen. Dan zouden zij wel voor een baantje zorgen. Ik ben wel direct toen ik van de kweekschool kwam, begonnen met een opleiding voor middelbare handelswetenschappen. Ik heb het schriftelijk examen nog gedaan, maar toen ik het mondeling examen moest doen, zat ik in Arnhem in de gevangenis.”
En verder: ,,Het was tekenend voor mij dat ik al zeer jong geïnteresseerd was in de historie. Al voor de oorlog correspondeerde ik met Duff Cooper, Engels lagerhuislid en vriend van Churchill. Het was een sterke, conservatieve persoonlijkheid en hij probeerde Europa wakker te schudden. Hij waarschuwde tegen Duitsland en schreeuwde om bewapening. Cooper schreef in de Maasbode en ik reageerde eens op een artikel van hem. Hij stuurde mij meer artikelen en vroeg mij om hier zijn zaak uit te dragen. Ik was een sterke voorstander van samenbundeling van Europa tegen Duitsland, tegen de nazi’s en tegen het communisme.”
Het cafe is in 1908 eigendom van A.J. van Wijk-de Vries. Achter is er een bakkerij en winkel in koloniale waren in gevestigd. Thans is het cafe Schafrath aan het Park. Het is intussen veranderd, onder andere het dak en de veranda. Rechts was er een karremakersbedrijf en later een aannemersbedrijf van Sjaak de Vries.
,,Hoewel iedereen om het hardst riep dat er geen oorlog zou komen, Nederland was in 1918 ook de dans ontsprongen, brak de oorlog toch uit in mei 1940. Ik was inmiddels onderwijzer en stond in Eindhoven aan school. Al direct kwam ik in het verzet. Ik had verschillende contacten en die stonden los van elkaar. Er was dus niet één organisatie waar alles onder viel. Van Kampen was de man van de onderduikers, de piloten deden Van Kampen en ik samen en ik deed de illegale pers. Je wist niet alles van elkaar. De contacten over de piloten liepen via Piet Kuijten en iemand in de Wattstraat in Woensel. Als het niet nodig was, noemde je zo min mogelijk namen en contacten. Je kreeg te horen dat je bijvoorbeeld in de Willemstraat moest komen en daar kreeg je een opdracht. Je vroeg niet naar een naam en gaf de jouwe ook niet. Je wist ook niet dat daar de LO (Landelijke Organisatie, de georganiseerde ondergrondse) zat. Je praatte er ook niet over met anderen. Het verzet was niet bijster goed georganiseerd, het was meer los zand. Het voordeel was dat er onder elkaar ook niet zoveel bekend was. In Nuenen waren in vergelijking met andere gemeenten erg veel mensen verkeerd, pro Duits of NSB. Het heeft geen zin meer om nog namen te noemen. Maar het bemoeilijkte wel het werk van het verzet. Verder liep er hier iemand rond die veel dronk. Hij stond wel aan de goede kant, maar praatte te veel. Dat was een groot gevaar voor ons en later ben ik op die manier ook verraden.”
,,Met Van Kampen kwam ik in het begin van de oorlog in contact. Hij was commies bij de belastingen en ze noemde hem in Nuenen ‘de commies’. Hij was een uitstekende Nederlander en zijn vrouw ook. Zelfs zijn dochter Dory werd ingeschakeld. Van Kampen wist waar de onderduikers zaten en voor hen waren bonkaarten nodig. Ik schat dat er in Nuenen tussen de tachtig en honderd onderduikers waren, waarvan zo’n vijftien joden. Er was een goede uitwisseling onder collega’s uit het verzet in verschillende plaatsen. Wij zijn eens via iemand in Lieshout terecht gekomen bij het distributiekantoor in Stiphout. Daar sloegen we ’s nachts een ruitje in en gristen de bonkaarten weg. Dat lijkt dapper maar er was geen kunst aan. Het was gewoon een inbraak want het kantoor was niet eens bewaakt. Ik was waarnemend hoofd van de luchtbescherming en zodoende had ik ook ‘s nachts bewegingsvrijheid.”
,,Ik ben me vooral gaan bezig houden met de illegale pers. De Duitsers vaardigden het verbod uit om naar de radio te luisteren, de radio’s moesten worden ingeleverd. Al direct aan het begin van de oorlog luisterde ik naar de Engelse berichten en tikte ze uit. Eerst deed ik dat thuis. Later vonden mijn ouders dat te gevaarlijk worden. In de Weverstraat woonde een familie Arts en daar ging ik naar Radio Oranje luisteren. Arts was een fijne, dappere man. Hij zorgde voor een radiootje dat in een sigarenkistje was ingebouwd. We luisterden samen en ik tikte het nieuws uit. Ik zorgde dat de blaadjes gestencild werden. Rond 1942 ontdekte ik via mijn contacten met de illegaliteit in Eindhoven dat er onder de Lindeboom, in het huis van ingenieur Rodenburg (Berg 46), mensen van de top van de vooroorlogse PvdA zaten. Daar zat ook Koos Vorrink, hoofdredacteur van het Parool. Ik ben voor hen koerier geworden.
Ik bracht de kranten weg tot in St. Michielsgestel, op de fiets. Artikelen die in Nuenen werden geschreven bracht ik naar de Bosdijk 516 in Eindhoven. Ik denk dat de kranten in Amsterdam werden gedrukt, in een oplage van duizenden. Ik zorgde ervoor dat ze ook in Nuenen werden verspreid. Het was een geweldig middel om de moed er in te houden onder de mensen, want in de legale krant stonden alleen maar leugens. Het Parool werd in die tijd niet gelezen maar gevreten!”,, Op een dag werd ik gebeld door mijn verloofde die in Oerle woonde. Ze vroeg mij om de fiets te komen halen. Die fiets bleek een piloot te zijn. Hij zat bij een boer, die hem niet in huis durfde te nemen. De boer stapte naar de pastoor, die nam contact op met mijn schoonvader en zo werd ik ingeschakeld. Ik heb de piloot, een Engelse accountant, op de fiets mee naar Nuenen genomen en in eerste instantie bij ons thuis ondergebracht. Hij had zijn enkel verstuikt. Dokter Anderegg durfde hem, ondanks het gevaar dat er aanzat, toch te helpen. Smith heette de piloot. Ik heb hem bij Piet Kuijten ondergebracht. Een tijdje daarvoor had ik er samen met Van Kampen ook een piloot gebracht die op de Broekdijk terecht gekomen was. Piet had een boerderijtje op Wettenseind. Voor hem heb ik heel veel respect. Hij had joden in huis en vaak ook piloten. Er was een joods kind bij hen in huis en dat werd in hun gezin grootgebracht, alsof het hun eigen kind was. Het is ongelooflijk wat Piet allemaal durfde. ‘Ik zuuk wel un pletske’ zei hij als je weer met iemand aankwam. Ik haalde de piloten later overal vandaan, uit de Kempen, uit de buurt van de grens. Soms waren er moeilijkheden, een paar zijn onderweg naar België gepakt. Meestal ging het wel goed.”
Achter het huis van de Vries lag een grote stapel stenen: ,,Daar had ik mijn wapenopslag. Ik had een hoop stenen uitgehold. Er lag een geweer, een pistool, munitie en een paar granaten. Ik wist precies hoe ik de wapens uit de berg kon halen. Ik hield wel in de gaten wat er met de stenen gebeurde. Het geweer hadden we in Zeelst gestolen. Dat was vrij eenvoudig. De Duitsers sliepen in het parochiehuis. Het was zomer en de ramen stonden open. De Duitsers marcheerden in hun hemd op het sportveld. Een van ons hield de wacht aan de praat en we konden zo achterom door de open ramen om de wapens te pakken. Ik heb niet tegen mijn broers durven vertellen dat ik wapens in huis had. Ik denk dat ze het me kwalijk genomen zouden hebben als ze geweten hadden dat ik zo hun leven riskeerde. Thuis wisten ze wel dat ik met die berichten bezig was. En ook van die piloten hadden ze wel eens wat gezien. Maar ze wisten niet veel. Ik denk dat ik thuis zelfs nooit de naam van Piet Kuijten genoemd heb. Je moest zo voorzichtig zijn. De naam Van Kampen kenden ze wel, ze wisten dat ze me daar konden bereiken als de nood aan de man kwam.”
Ansichtkaart van de Vank. Vank komt van het oude woord Vanck is duiventil. Het verenigingsgebouw is opgericht in 1940 door aannemer Sjaak de Vries en architect Bever. Dit op initiatief van de toenmalige pastoor H. Aldenhuysen (1930-1965). De gelden hiervoor worden grotendeels door de parochianen opgebracht. Op de verdieping wordt de kapel nog tot 1954 op zondagen gebruikt voor de kindermissen. Deze ruimte doet later dienst als balletschool van Ans Smulders. Later zal er een fysiotherapiepraktijk gevestigd worden. In 2011 zullen er appartementen in gebouwd worden.
,,Kuijten vond het prettig als je kwam om te praten als hij piloten had, want hij verstond ze niet. Ik heb nog eens bij hem gezeten toen een piloot doorgestuurd zou worden. Want aan de Waalresedijk in Valkenswaard stond een typisch gebouw, een boerderij waar een muur omheen stond en daar staken antennes uit. Er zaten Duitsers in. Ik heb de situatie getekend voor die piloot en het hem wel tien keer na laten tekenen, tot hij de plattegrond van buiten kende. Zo hoefde hij niets op papier mee te nemen. Maanden later hoorde ik dat de boerderij inderdaad door de Duitsers in gebruik was als afluisterpost. Het was wel degelijk belangrijk.” ,,Twee keer hebben we met enkele mensen uit Lieshout in de bossen tussen Lieshout, Stiphout en Nuenen gelegen. Via de radio hadden we doorgekregen dat de Engelsen wapens zouden droppen. We lagen met zaklantaarns klaar om omhoog te schijnen zodra we een vliegtuig hoorden. Het is niets geworden. Later hoorden we dat er iets gevallen was tussen Lieshout en Beek en Donk, maar dat is door de Duitsers ingepikt. We hebben ook eens opdracht gekregen een fabriek in brand te steken en dat hebben we gedaan ook! Zelf probeerden we om de spoorlijn op het Vaarle open te breken, omdat we hadden vernomen dat Duitse treinen geplunderde machines via Venlo naar Duitsland wilden verzenden. Ik kreeg van Han van Lieshout grote tangen met poetskatoen en smeerolie. Ik deed mijn best, maar het mislukte. Er waren meer mensen waarvan je wist dat je er om hulp kon vragen. Bij Sjef de Rooij kon ik altijd aankloppen om benzine bijvoorbeeld. Toch moest je met die dingen erg voorzichtig zijn. Ik heb wel eens het verwijt gekregen dat ik niet om hulp vroeg, omdat ik de mensen niet vertrouwde. Dat was niet zo, maar als je het alleen af kunt, loop je enkel extra risico’s door er meerderen bij te betrekken.”
Koos Vorrink op een foto uit 1951
Goede contacten had De Vries met burgemeester Jhr. mr. Van Rijckevorsel: ,,Hij was net als ik Geïnteresseerd in de historie. Hij was er een specialist in, hij onthield alles. Hij wilde niet bij de ondergrondse zijn, hij zou er ook niet praktisch genoeg voor zijn geweest. Maar we konden wel altijd bij hem terecht. En we wisten dat hij ons nooit in gevaar zou brengen. Het was een geweldige man, maar hij was een theoreticus, hij leefde in zijn eigen wereld. Op een dag kregen alle burgemeesters bevel om de voorzitters van de jonge boerenstand op te pakken. Dat zal in 1943 zijn geweest. Andere burgemeesters lieten hun politie dat bevel uitvoeren. Het tekent Van Rijckevorsel dat hij het bevel kapotscheurde en onderdook. Hij is naar Limburg gegaan en heeft onder andere in Oud-Weerter Heide, bij de Belgische grens, gezeten.”
Het werk voor de ondergrondse was niet altijd zonder gevaar. Dat ondervond de familie de Vries, toen er huiszoeking werd gedaan in hun woning aan het Park: ,,Ik had het wel benauwd. Want ik wist dat er in de werkkamer nog papier en carbon in de schrijfmachine zat met berichten, die ik van de radio had overgenomen. Ze zochten een kwartier lang en ik kon maar niet begrijpen waarom ze niets vonden. Tot de Duitsers weg waren en mijn zus Joke kwam. Ze liet mij haar buik zien en die was helemaal blauw. Ze had direct toen ze merkte dat er gevaar was het papier uit de schrijfmachine weggehaald, onder haar ondergoed gestopt en was via de tuin van de buren naar de kerk gerend. Daar heeft ze zich schuil gehouden tot de Duitsers weg waren. Ze heeft mij daardoor uit het concentratiekamp gehouden en daar ben ik haar altijd erkentelijk voor geweest.”
Enkele maanden later, eind 1943, werd het huis van De Vries door de Duitsers omsingeld: ,,Ze vroegen naar ‘der Lehrer de Vries’. Toevallig was ik die ochtend al om 8 uur ‘s morgens bij Van Kampen. Daar werd ik door buren gewaarschuwd. De Duitsers constateerden dat het bed nog warm was, ze moesten zonder resultaat het huis verlaten.” Wout dook onder in Bergharen, maar had niet veel geluk: ,,Ik zat er zo’n maand of twee, toen er een razzia kwam. Ik werd gearresteerd en kwam in de Koepelgevangenis in Arnhem terecht. Daar werd ik diverse keren verhoord door de SD. Het was een laffe manier van ondervragen, twee moffen hielden me vast terwijl een officier me sloeg. Na een tijdje wist ik te ontsnappen, maar ik durfde niet naar huis, ik wist dat ik nog gezocht werd. Ik kwam bij de Witte Brigade bij de grens in België. Dat was de schakel tussen de Nederlandse en Belgische illegaliteit. We konden onze piloten aan hen doorschuiven. Die gang liep goed via Frankrijk naar Portugal.” ,,Na D-Day, 6 juni 1944, durfde ik bovengronds terug te gaan naar Nuenen om de komst van de bevrijders voor te bereiden. Op de dolle dinsdag in september hebben we een aantal Duitsers krijgsgevangen gemaakt. Ze waren de kluts kwijt en kwamen vanuit Mierlo en Vaarle door de bossen naar Nuenen. Ze waren gewapend, maar wij ook. Wij namen hun wapens af en we zetten ze boven in de toren van de Clemenskerk, nog hoger dan de klokken. Het nadeel van die plek was dat we twintig minuten moesten klimmen om ze eten te brengen. Ze hebben tot zondag in de toren gezeten. Toen hebben we ze in Eindhoven afgeleverd. Zondag 17 september zagen we de parachutes met de bevrijders vallen in Son. Ik heb contact gezocht met hen via Nederwetten en de brug over het kanaal naar Breugel. Ik ben achterop de motor met Amerikanen teruggekomen naar Nuenen en riep ‘Steek de vlag uit, wij zijn bevrijd!’ We zijn met een aantal ondergrondse medewerkers begonnen met de arrestatie van pro-Duitse en NSB elementen. We zetten zo’n twintig gevangenen vast in de villa van de burgemeester aan de Broekdijk, want die stond nog leeg. Het was de bedoeling om ze in Eindhoven over te geven. Maar op dinsdag werden we door de Duitsers verrast. Iemand riep dat er Engelse tanks aankwamen, maar het bleek een Duitse te zijn. Hij kwam vanaf de Berg, stopte voor de villa en draaide zijn geschutstoren naar ons toe. Ik dook achter de tuinmuur en wierp er twee granaten overheen. Achter het huis liep de loop, een brede sloot. Daar ben ik in gedoken en door de loop onder het wegdek door naar de andere kant geslopen tot ver in de tuin van juffrouw Tempelman, de onderwijzeres van de lagere school die daar woonde. Toen via Houtrijk naar de Beekstraat. Daar stond het vol Duitsers en ik ben er zo gewoon mogelijk langs gelopen. Daarna ben ik via het Eeneind en Geldrop teruggetrokken naar Eindhoven waar ik die avond het zware bombardement moest meemaken. De volgende dag heb ik me gemeld bij de Stoottroepen. Die waren toen nog in oprichting, dat gebeurde op verzoek van prins Bernhard. Diezelfde dag zijn we met paar mensen van de Stoottroepen en met Amerikanen en Engelsen naar Nuenen gegaan en heb ik voor de tweede keer de bevrijding van Nuenen meegemaakt. Mijn ouders waren ondergedoken bij Boer de Vries op het Eeneind, dus was ons huis onbewaakt. Toen ik samen met twee Amerikanen in ons huis kwam, zag ik tot mijn grote woede dat de hele inboedel kort en klein was geslagen. Buren vertelden mij dat twee inwoners van Nuenen, samen met de Duitsers, bij ons thuis te keer waren gegaan. Ik wilde wraak! Op dat moment heeft een kapelaan mij tegen gehouden, want anders had ik de fout van mijn leven gemaakt.”
Stoottroepen 6e compagnie regio Brabant
,,Terug bij de Stoottroepen heb ik een korte opleiding op de Leenderheide gevolgd van Dutch commando Number Ten, bedoeld voor Nederlandse commandotroepen.” Met de stoottroepen vocht De Vries eerst in Nederland, later ging hij met de Stoottroepen tot aan West-Berlijn. Daarna meldde hij zich vrijwillig voor Indië: ,,Ik ging met het eerste bataljon, waar ik compagniecommandant van werd, via Liverpool in Engeland naar Indië heb daar alle acties meegemaakt tot januari 1948. Ik werd teruggeroepen door de minister om de demobilisatie van de oorlogsvrijwilligers voor te bereiden. Dat was een heel probleem want niemand had zijn studie afgemaakt en velen moesten opnieuw in opleiding. Die voorbereidingen duurden van februari tot november 1948.”
Wout de Vries was inmiddels getrouwd met Leny van der Heyden uit Oerle en kreeg samen met zijn echtgenote onderdak in de villa van de familie Van Hardenbroek, het huidige gemeentehuis aan de Papenvoort: ,,Ik was bij mijn thuiskomst naar burgemeester Van Rijckevorsel gestapt en had om woonruimte gevraagd. De gemeenten waren verplicht om de oorlogsvrijwilligers die naar Indië waren geweest aan woonruimte te helpen. Op voorspraak van de burgemeester werd ik ontvangen door de barones. Ik kwam kennismaken bij haar met mijn kapiteinsuniform aan. In de hal hing een groot schilderij met het portret van Hare Majesteit. Ik nam mijn pet af en salueerde en stond meteen op goede voet met haar. Binnen een week trokken we daar in. We hebben er tot 1951 gewoond.
Samen met de barones Van Hardenbroek werd ik in 1949 gekozen in de Nuenense gemeenteraad. We bereidden de raadsvergaderingen samen voor. Ik weet nog dat zij voor elke raadsvergadering een kistje sigaren op tafel zette voor de raadsleden. Dat kregen ze als dank dat ze tijdens de vergadering niet rookten.” In 1951 kon De Vries in Eindhoven aan de Koekoeklaan een halve woning krijgen, voor die tijd een luxe: ,,Heel toevallig was het de woning waar de kinderen Hardenbroek geboren waren.” De Vries was inmiddels werkzaam bij Philips. Na zijn verhuizing zei hij de politiek vaarwel: ,,Ik ben nog even actief geweest bij Katholieke Nationale Partij van Welter, dat was de tegenhanger van de KVP. De partij had vooral bij de studenten in Tilburg veel aanhangers. Ik was vertegenwoordiger van de partij voor Brabant en Limburg.
Op dringend verzoek van mijn vader ben ik uit de politiek gestapt: ‘In politiek valt niets te verdienen, ga je concentreren op Philips,’ zei hij. In die tijd luisterde je nog naar je vader. Ik heb dertig jaar bij Philips gewerkt, de laatste tien jaar was ik lid van de bedrijfsdirectie en ik had de verantwoordelijkheid over de gloeilampen in de hele wereld. Ik was medeverantwoordelijk voor de ontwikkeling, de productie en de verkoop. Verkopen is mijn vak. Ik ben het werk blijven doen tot ik in 1978 met pensioen ging. Ik ben na mijn pensionering voorzitter geworden van de Bond van Oud-Stoottroepers en dat heb ik acht jaar gedaan. Ik ben nog vicevoorzitter van de Stichting herdenking Gesneuvelde Stoottroepers.
Ik zat tot het einde van het vorig jaar in de Stichting Adoptie Oorlogs- en Verzetsmonumenten en was ook bestuurslid van de Stichting ’40-45 en voor de rest heb ik praktisch alles afgebouwd.” Onlangs heeft De Vries in eigen beheer een boekje uitgegeven over het eerste Bataljon stoottroepen in Indië, in de periode 1945-1948. De Vries ziet het boekje als een postuum eerbetoon aan de 49 gesneuvelden van zijn bataljon.
Wout de Vries voor zijn vertrek naar Indië (1946) voor zijn ouderlijk huis aan het Park. Vlnr: vader Sjaak de Vries, verloofde Leny van der Heyden, Wout de Vries
De Vries heeft geen Nederlands verzetskruis: ,,Mijn vrouw en ik hebben onderscheidingen van Amerika en Engeland gekregen. Om het Nederlands verzetskruis te krijgen moest je zelf de aanvraagformulieren invullen. Daar voelde ik niets voor. Ik hoef het niet meer. Wat ik in de oorlog heb gedaan heb ik niet gedaan voor erkenning of materieel voordeel.” De felheid die tussen de regels doorklinkt, laat er geen twijfel over bestaan: als er vandaag oorlog uit zou breken, zou Wout de Vries weer voorop staan voor zijn vaderland en zijn vrijheid.
Voor enkele artikelen uit de Drijehornickels over de gebeurtenissen tijdens de Tweede Wereldoorlog en de bevrijding, waarin ook Wout de Vries wordt vernoemd kunt u op onderstaande links klikken.
Klik Hier
Klik hier
Klik hier
Dit artikel is afkomstig uit het boek “Nuenense herinneringen”, een stukje Nuenense geschiedenis, verteld door 24 Nuenenaren, geschreven door Jeannette Daamen (1994)