Zuster Céline en haar zieken

Gehandicapten en chronisch zieken namen in het hart van zuster Céline, van 1939 tot 1962 wijkverpleegster in Nuenen, een grote plaats in. Op allerlei manieren zette ze zich in voor deze groep en probeerde ze hen ontspanning en afleiding te bezorgen. “Ik kampeerde veel met hen, hier in de omgeving,” schrijft ze in haar “Wijkherinneringen 1939-1962”.

“Eénmaal kampeerde ik met zeven gehandicapten een hele week in een leegstaand huisje, dat midden in het bos lag aan een ven. Onvergetelijk waren die dagen daar aan het Buismansven. Iedere morgen kwam de pastoor de communie brengen en onze vrienden in het dorp zorgden, dat met die auto meteen de proviand voor de hele dag meekwam. Zelf moest ik natuurlijk ‘s avonds naar huis, maar ik liet mijn zieken met uitstekende verzorgsters met een gerust hart achter. Ik weet nog goed, dat één van de zieken verrukt was toen ze ‘s avonds op haar brancard liggend aan het ven, plotseling de maan boven de dennen zag komen. Zij was 16 jaar lang niet meer ‘s avonds buiten geweest…”

Ziekentriduum. Staande van links naar rechts: Tina Swinkels, mej. Maas, Angela van Moorsel, zuster Louise en Ciska van den Heuvel (een zus van zuster Louise). Zittend tussen de bedden: Marietje van de Nieuwenhof. Een van de patiënten is Corrie Bouwmans.

Ook de 13e mei vormde een jaarlijkse gebeurtenis voor de chronisch zieken in Nuenen. Rond die datum pelgrimeerde men elk jaar naar Nederwetten, naar het kleine eilandje in de Dommel, waar de kapel ter ere van het kruis staat. In oude tijden stond hier van 1146 tot 1650 het klooster van de zusters van de H. Augustinus. Deze slotzusters waren in het bezit van een vingerlange splinter hout, die volgens een oude legende afkomstig zou zijn van het kruis van Christus. In september 1244 vond hier een gebeurtenis plaats, die bekend zou worden als het “Wonder van Hooidonk”. De splinter was daarna eeuwenlang uit Nederwetten weg, maar op 6 september 1953 keerde de voor Nederwetten kostbare relikwie terug naar de plaats van het oorspronkelijke won­ der. Bisschop Mutsaers leidde de plechtigheden van die dag.

Zuster Céline was daarbij tegenwoordig, met haar zieken. En ieder jaar pelgrimeerde zij daarna, rond de 13e mei, met een groep chronisch zieken en gehandicapten naar de H. Kruiskapel. De pastoor droeg dan in de open lucht de mis op. Na de mis werd bij goed weer buiten op het gras ontbeten, aan de oever van de Dommel. En daarna kwamen er diverse auto’s, “van onze vrienden” zoals de zuster ze in haar dagboek noemt. De ene keer gingen ze op bezoek bij de overste van het sanatorium in Bakel, waar ze de middag in het bos doorbrachten, een andere keer was men te gast bij pastoor Slegers, in de parochie van Don Bosco in Eindhoven. Weer een ander jaar ging men op bezoek bij de broeders op Eckart en ook genoot men eens gastvrijheid op de aloude watermolen van Frans van Hoorn.

Ziekentriduum op Hooidonk. Op de achterste rij: Rica van Moorsel, zuster Céline, Mien de Greef, Mia Jansen, Mia Saris, Zus Coppens. Zittend op de grond: José Saris. Dan Hanneke Renders en een kennis van deze laatste.

Vertrek met de ziekenwagen voor een uitstapje naar o.a. Schiedam en Schiphol. Mia Jansen en Mia Saris en chauffeur zorgen voor het vervoer van Hanneke Renders.

Ook voor tochten van meer dan 200 kilometer met haar chronisch zieken schrok zuster Céline niet terug. Met een grote ziekenwagen vertrok ze eens op een reis naar zee. In haar eigen woorden: “De eerste pleisterplaats was het klooster van de Clarissen in Den Bosch, waar monseigneur Oomens de mis opdroeg. Na het ontbijt ging het richting Schiedam, naar de kerk van Sinte Lidwina, waar we zeker tot vermaak van alle engelen en heiligen zeer vals gezongen hebben.

Na de mis kregen we de lunch aangeboden bij de burgemeester van Schiedam, de heer Peek Linthorst; en daarna ging het richting Scheveningen. Daar brachten we een heerlijk uurtje door langs het strand, want géén van de zieken had nog ooit de zee gezien.”

Dezelfde dag bezocht ze blijkens haar reisverslag ook nog Schiphol en daarna de bloeiende bollenvelden! Een ambitieus programma naar het ons lijkt, maar daar draaide ze klaarblijkelijk haar hand niet voor om.

Maar ‘s avonds stonden ze in Alphen aan de Rijn met een ziekenwagen, die verder alle medewerking weigerde. Maar ook dat kon zuster Céline niet van haar stuk brengen. Haar verslag van deze dag eindigt met de nuchtere slotzin: “Maar onze ziekenclub is steeds vrolijk en houdt van avontuur. We kwamen toch weer behouden thuis.”

Aanvankelijk was het Wit-Gele Kruis ondergebracht in De Vank, van 1940 tot 1958. In augustus kwamen er ieder jaar 200 kinderen kamperen, in en om De Vank. Deze kinderen kwamen uit de parochie “De Zaaiers” in de Jordaan in Amsterdam, onder leiding van paters Jezuïeten. Zuster Céline en haar “ziekenclub” (deze betiteling is van haarzelf) maakten dat kamperen steeds van nabij mee en onderhield nauwe en hartelijke contacten met deze groep. Ze schrijft er over: “Eens hebben drie van mijn chronisch zieken drie dagen bij deze jongens in de tenten doorgebracht (‘s nachts waren deze zieken binnen in De Vank). Wat genoten die kinderen, toen ze voor ‘t eerst in hun leventje konden ervaren hoe gelukkig men is, als je jezelf voor anderen kunt inzetten.

Ze kochten van hun zakgeld biefstuk en spek, regen dit aan stokjes en roosterden dit op een vuurtje. Het spek aten ze zelf op en de biefstuk, niet helemaal vrij van aanklevend zand, voerden ze aan de zieken (twee van de drie patiënten konden niet zelf eten). ‘s Middags in het rustuur werd er streng gewaakt, dat niemand bij de tenten kwam. Voor het geval ze hulp nodig hadden, gaven ze een fluitje aan die zieken die hun handen niet konden gebruiken. En natuurlijk, voor het plezier van deze boefjes, werd er af en toe gebruik gemaakt van het fluitje.”

Nog een opname van het ziekentriduum. In de bedden mej. van de Broek en Corrie Bouwmans. Tussen deze beiden zit Annie van ‘t Hof.

‘s Middags in het rustuur werd er streng gewaakt, dat niemand bij de tenten kwam. Voor het geval ze hulp nodig hadden, gaven ze een fluitje aan die zieken die hun handen niet konden gebruiken. En natuurlijk, voor het plezier van deze boefjes, werd er af en toe gebruik gemaakt van het fluitje.” Zuster Céline beëindigt haar “Wijkherinneringen” met een beschrijving van het jaarlijkse ziekentriduum. Voor het eerst organiseerde ze dit in 1947, met de hulp van 15 meisjes. Er namen 45 zieken aan dit eerste triduum deel. Zo’n triduum hield in, dat de deelnemende zieken gedurende drie dagen aan gezamenlijke godsdienstoefeningen deelnamen en ook verder de tijd samen doorbrachten.

Natuurlijk kostte dat geld, voor maaltijden enzovoort en zuster Céline regelde de bekostiging van zo’n triduum helemaal zelf De pastoor gaf wél zijn herderlijke toestemming, maar verder stond ze er, met haar hulpjes, alleen voor.

Ze schrijft: “Als er weer plannen waren voor een triduum ging ik eerst naar de pastorie, om de goedkeuring van de pastoor. Het antwoord was dan: “Best, als je maar zorgt dat wij daar niets mee te maken hebben, en je weet wel: geen collecte in de kerk!” Erg toeschietelijk klinkt dit allemaal niet, maar zuster Céline zat daar klaarblijkelijk toch niet mee.

Ze vervolgt: “Nou, en dan begon je. Vele stille vrienden droegen bij. In de eerste jaren vielen die kosten wel mee.

En het voorlaatste triduum kon doorgaan, omdat kort ervoor mijn ouders hun gouden huwelijksfeest vierden en bij die gelegenheid hier een grote gift voor schonken.

En het laatste triduum was te danken aan mijn eigen zilveren kloosterfeest. Daar ik niet aan een persoonlijk geschenk dacht, of zelfs mocht denken, had moeder-overste het goed gevonden dat de Nuenenaren die een blijk van belangstelling wilden geven, dat konden doen op de receptie door een kleine geldelijke bijdrage voor het triduum. Nu, die receptie bracht bijna duizend gulden op!”

Zuster Céline kreeg er op 1 januari 1958 een leken-collega bij, in de persoon van mejuffrouw Beltz. Het werk werd toen verdeeld in twee werkgebieden, met ieder 700 gezinnen.

Zuster Céline vertrok als wijkverpleegster in februari 1962. Daarmee kwam er ook een einde aan de taak van de zusters van J.M.J. in de wijkverpleging en werd dit werk door leken overgenomen. Dat gebeurde voortaan vanuit het wijkgebouw aan de Kloosterstraat; de voorbereiding voor die bouw maakte zuster Céline nog juist mee.

Drie jaar na haar afscheid als wijkverpleegster in Nuenen stierf zuster Marie Céline de Jong, op 8 april 1965; ze was toen zestig jaar oud.

Dit artikel is geschreven door Nico Nagtegaal en Harry Smits en eerder verschenen in het boek “Dwèrs door Nuenens verleden”, herinneringen aan het oude Nuenen, Gerwen en Nederwetten (1991).