“Wij aten samen uit een schaal”

 

“Ik was een klein, mager manneke. Een tobber, echt het jongste kind, heel verlegen. Ze moesten me altijd de hand boven het hoofd houden,” vertelt Jan Vermeulen. ‘De tobber’ is inmiddels 94 jaar. Groot is hij nooit geworden, maar over zijn verlegenheid is hij wel heen.

Jan Vermeulen woont bij zijn zoon en dochter in, op een boerderij op het Boord. In die buurt heeft hij zijn hele leven gewoond. Jan werd geboren op 4 maart 1900: ,,Mijn moeder trouwde eerst met de enige zoon van de familie die op de St. Janshoeve aan de Berg woonde. Ze kreeg vier kinderen. Toen haar eerste man overleed, trouwde ze met mijn vader. Ons vader kwam uit dezelfde familie als haar eerste man. Ik was de jongste van de vier kinderen uit haar tweede huwelijk. De oudste kinderen waren al de deur uit toen ik opgroeide.”

Omdat ik zo verlegen was, hoefde ik van ons moeder niet naar de kleuterschool. Toen ik zes jaar was, kon ze er niet meer onder uit. De jongensschool was in de brandweerkazerne, ons Martha zat op de meisjesschool bij de zusters. Aan de hand nam ze me mee naar school en weer terug naar huis, want zonder haar durfde ik niet. Ik was bang voor alles, maar vooral voor honden. Ik weet nog goed dat ik daarom echt niet alleen naar huis durfde. In het begin durfde ik met niemand te spelen. Ik stond zo maar ‘stillekes’ in een hoekje te kijken, zo bang was ik.
De eerste jaren hadden we een juffrouw. Ik zie nog voor me hoe ze ons de klok leerde. Zij zette hem op tijd en wij moesten om de beurt zeggen hoe laat het was. Ik kende de klok niet en ik dacht steeds benauwd: ‘Dadelijk kom ik aan de beurt, dadelijk ben ik’.
“Misschien voelde de juffrouw het wel, want ik kreeg gelukkig geen beurt,” vertelt Jan, en: ,,Ik leek wel een beetje onnozel toen.” Het werd er voor Jan niet gemakkelijker op toen hij zijn moeder verloor, nog voordat hij negen jaar werd. Dat verlies liet zijn sporen na in het gezin: ,,Mijn zus van dertien moest het huishouden doen. Het was wel een tijdje erg ellendig bij ons thuis. Als ons moeder nog geleefd had, had ze me hier en daar wel wat meer bijgebracht, nu stond ik er alleen voor.”
Ook financieel ging het allemaal niet van een leien dakje. De Vermeulens hadden het aan het begin van deze eeuw zoals de meeste boeren toen niet breed: “Het was armoe. Je had je buik vol, maar meer ook niet. Dat was overal zo,” blikt Vermeulen terug op zijn jeugd.
De huishoudelijke taferelen verliepen indertijd heel anders dan nu. Er werd geen tafel gedekt: de familie at uit één schaal: ,,’s Morgens werd er spek gebakken. De pan werd midden op tafel gezet en het brood werd in het vet ‘gesopt’. Je kreeg geen eigen burd (bord), wel een kumke (kopje).
“‘s Middags kwam er een grote schaal erpel (aardappels) op tafel. Iedereen maakte ergens een kuiltje waar reuzel in werd gegoten. Omdat ik zo’n mager manneke was, kreeg ik vaak wat extra olie op mijn aardappels. Bij de aardappels kregen we een stuk spek en zuurkool die ze zelf hadden ingemaakt. Als de vorst over de boerenmoes (boerenkool) was geweest, kregen we boerenmoes. En na de aardappels kwam de mulkepap (karnemelksepap) op tafel, die maakten we zelf. ‘s Avonds kwam er weer een schaal aardappels op tafel: Toen ik ouder was, at ik daar soms wel drie juinen (uien) bij, want die aardappels waren zo flauw. Het leek allemaal niet veel. Toen ons moeder nog leefde was het vaak beter. Ze bracht wel eens vlees mee. En in de vastentijd kwam er iemand met vis langs. Ons moeder kocht tien bakbukkems voor een dubbeltje. Dat was lekker eten!”
Het eten was misschien slecht, maar Vermeulen zegt er niet onder geleden te hebben: ,,Ik ben over de negentig en mijn broers hebben de negentig ook gehaald. Ons vader werd zevenzeventig. We zijn aan eten niks te kort gekomen, want anders zouden we niet zo oud geworden zijn!”
Jan werd steeds minder schuw. Hij leerde met zijn schoolkameraden spelen: ,,Dat kostte me vaak een lange weg terug naar school omdat ik door het spelen de gist vergat te halen. Want bij ons thuis bakten ze zelf brood. Bijna iedereen deed dat. Ik kreeg een kruikje mee naar school voor de gist. Die moest ik na schooltijd gaan halen bij brouwerij Prinsen.”
Jan zat in een klas met negen andere jongens: ,,De meisjes van mijn leeftijd kende ik nauwelijks omdat die bij de zusters op school zaten. We kregen eigenlijk alleen taal en rekenen. Gymnastiek stelde niet veel voor: dat werd in de winter als het heel koud was in de klas gedaan. We deden niet veel meer dan tikkertje. Heel soms kregen we tekenen, maar daar was ik niet zo goed in.”
Toen Jan twaalf werd, ging hij van school af: ,,Tijdens mijn laatste schooljaar verhuisden we naar de Aloysiusschool, die was net gebouwd. Toen ik van school af was, deed ik nog wel de landbouwcursus. Die cursus werd gegeven door de hoofdmeester, meester Van de Schoor.”

Jan Vermeulen weet nog dat de Eerste Wereldoorlog uitbrak: ,,Ik was veertien jaar. We hadden geen radio, maar veldwachter Pijs kwam het vertellen. Pijs kwam ook zeggen dat we ons paard naar het slachthuis in Eindhoven moesten brengen. De burgers hadden niet genoeg te eten. De boeren moesten voedsel verkopen aan de gemeente. Daar hielp de gemeente de burgers mee. De veldwachters kwamen bij de boeren om aardappels. Je was verplicht ze te verkopen, je mocht er niet te veel zelf houden. Ik ben eens heel bang geweest toen Pijs langskwam met Vermeulen. Vermeulen was de tweede veldwachter, we noemden hem Vermeulekes. Ze gingen ieder huis binnen. Met Pijs waren we nogal dik, dus die ging eerst aan ons huis voorbij. Hij wist ook wel dat wij het niet breed hadden. Maar Vermeulekes vroeg waarom Pijs niet bij ons binnenging en dus kwamen ze terug. Ik was alleen thuis met ons Martha en ik moest Vermeulekes het huis rondleiden. Mijn broer had onder de bedstee een kist gemaakt en daar lag een grote zak aardappels in. De zak moest open en Vermeulekes vroeg of we nog meer aardappels hadden. In de schuur lagen er ook nog, maar niet te veel. Ik was bang dat we alles af zouden moeten geven, maar dat hoefde niet. Ik was voor niets bang geweest.”

Jan Vermeulen met zijn paard achter de boerderij waar de familie in 1918 kwam wonen

Hoe armoedig het in die tijd bij ons ook was, in de Kempen moeten de mensen het nog moeilijker gehad hebben: ,,Onze Tinus verdiende bij een boer in de winter negentig cent per dag, in de zomer kreeg hij een stuiver meer. Later ging hij werken bij een mulder. Hij moest meel lossen van ‘s morgens acht tot ‘s avonds zeven en dat verdiende acht gulden per week. Ik zie nog voor me hoe mijn vader dat vertelde op de kermis in Hoogeloon. De mensen daar geloofden het niet, want in de Kempen viel niet zo veel te verdienen. Ze konden sigaren maken en dat leverde drie gulden per week op, terwijl ze ouder waren dan onze Tinus.”

De familie Vermeulen had zes koeien: ,,De meeste boeren hadden minder koeien. Er waren maar weinig boeren die er meer hadden. De koeien stonden ‘s winters in de potstal. Bij goed weer gingen ze overdag de wei in. We hadden een wei aan de weg naar Nederwetten. Die noemden we de blèkert, elk stuk grond had een naam. De weg was nog niet verhard. Het zag er toen heel anders uit als nu. Nu kijk je van hieruit recht op Nederwetten, maar vroeger kon je niet zo ver kijken. Langs elke wei was een sloot en daarnaast stonden heggen.
De melk werd naar de Karperdoes gebracht. Dat was een boerderij annex winkel en café. Die stond op de plaats waar nu de huidige T-splitsing Boordseweg-Boord is: ,,De Karperdoes is later helemaal afgebrand. De Karperdoes was van Peer Swinkels. Peer roomde de melk af, van het vet karnde hij boter. Dat deed hij elke dinsdag en vrijdag. De afgeroomde melk, de ondermelk, nam je mee naar huis en daar werden de kalveren mee gevoerd. Bij Swinkels kwam melk uit Nederwetten, Woensel en de Boordsestraat.”

Voormalige boerderij van Jan Vermeulen aan Boord 47. In de nacht van 2 april 1973 raast er een zware westerstorm over Nederland. Vele bomen, daken en dakpannen moeten het ontgelden. Op deze foto de stormschade aan het dak van de boerderij. Inmiddels is de boerderij verbouwd tot een landhuis.

Naast het verzorgen van het vee verbouwde vader Vermeulen ook rogge en haver: ,,Ons vader kocht nooit nieuw zaaigoed. Hij gebruikte steeds zaaisel van eigen rogge en haver van het jaar ervoor. Tot we in 1918 met meester Van de Schoor van de landbouwcursus op excursie naar de Rips gingen. Toen we terugkwamen zeiden we tegen ons vader, dat we nog nooit zo’n mooie rogge hadden gezien en die groeide daar nog wel op heidegrond. Bij ons was de rogge zo licht dat bij het dorsen de helft van het koren met het kaf meeging. In 1918 verhuisden we naar de boerderij aan de overkant van de weg. Dat is nu Boord 47. We leerden op de landbouwschool ook om het boerenbedrijf anders op te zetten. De potstallen verdwenen en er kwamen groepstallen. De koeien stonden niet meer op het stro, maar op een verharde vloer.”

In 1921 kreeg Vermeulen verkering met Maria Donkers van het Wettenseind. Jan ontmoette zijn aanstaande op de kermis in Heeze. Het stel had vijfeneenhalf jaar verkering en in mei 1927 trouwden ze: ,,We gingen te voet naar de kerk. Voor de bruiloft waren ooms en tantes uitgenodigd. De ouderen praatten wat met elkaar en wij kuierden wat rond. Het was een heel gewone dag. Ik hoefde alleen niet te melken want dat deed mijn broer die dag voor mij.”

Jan en Maria Vermeulen-Donkers hebben samen hun gouden bruiloft nog mogen vieren. In 1983 overleed Maria. Het echtpaar kreeg zeven kinderen. Jan is inmiddels grootvader van 12 kleinkinderen. Hij kan niet meer bijhouden hoeveel achterkleinkinderen hij heeft, hij schat een stuk of vijftien. Een aantal ervan woont in Canada. Jan hoopt dat ze allemaal zo vitaal oud worden als hij zelf.

Dit artikel is afkomstig uit het boek Nuenense herinneringen: een stukje Nuenense geschiedenis, verteld door 24 Nuenenaren (1994), samengesteld en geredigeerd door Jeannette Daamen.