Een cultuur historische terugblik via aardewerkvondsten in de zuidoostelijke Nederlanden en Nederrijnse gebieden in relatie met emigraties van families naar Transsylvanië (Siebenburgen) in Roemenië.

Oorspronkelijk artikel geschreven in 2004 en herschreven augustus 2024 t.b.v. de Erfgoedvereniging De Drijehornick te Nuenen c.a. door Peter van Ierlant

Steengoed kan uit Raeren. Ca. 1575-1600

Steengoed waterkan uit Siegburg voorzien van zoutglazuur. Ca. 1450. Opgegraven klooster Hooidonk

  1. deel 1: Introductie en een korte cultuurhistorische terugblik .

Hypothese 1

Op vakantie in Roemenië (2004) heb ik het ’Roemenië Bulletin’ ter hand genomen en het artikel gelezen over het onderzoek naar de herkomst van de Siebenburgse (landsdeel Transsylvanië in Roemenië) Saksen voor wat betreft hun cultuur, taal en de eventuele relatie met de Nederlanden. 

Ik wil in deze polemiek een element toevoegen, bezien vanuit mijn ervaring als amateur- archeoloog/ historicus. Als amateur archeoloog en lid van de WAM (Werkgroep Archeologie en Monumenten) van bovengenoemde erfgoedvereniging heb ik, zowel nationaal als internationaal aan opgravingenprojecten meegewerkt. Ik heb mij altijd verdiept in aardewerk en keramische artefacten. Ik was veelal betrokken bij het documenteren en determineren van deze vondsten. Aangezien ik mij daar nogal mee bezighoudt en natuurlijk de betrokken literatuur erover raadpleeg, kon ik me het RB lezend een artikel herinneren (deel 2) over de ontwikkeling van het Rijnlandse aardewerk in relatie tot zijn bevolking en daarbij ook gerelateerd aan het aanzienlijk keramisch vondstmateriaal dat de laatste tijd in de gemeente Nuenen c.a. is gevonden. Vooral het middeleeuws gebruiksaardewerk en vondsten begin nieuwe tijd (1550 +), die in de afvalputten Nuenen-West zijn gevonden geven een goed voorbeeld hiervan in relatie met onderstaande.

Men vraagt zich misschien af wat heeft dat te maken met de *Siebenburgse Saksen (Zevenburgen) en hun herkomst. Ik denk dat dit wel degelijk een punt is dat over het hoofd wordt gezien. De aardewerk- en keramische nijverheid heeft in de middeleeuwen in dit gebied, dan bedoel ik het Rijnland, de zuidelijke Nederlandse provincies en de Vlaamse Kempen een grote weerslag gehad op de ontwikkeling en welvaartspeil van de daar aanwezige bevolking. Door wisselende politieke en geomorfologische omstandigheden vonden er in (sommige) perioden in de middeleeuwse samenleving bevolkingsmigraties en ontvolking, specifiek in dit geval voor Oost-Brabant.

In een specialistische studie van Kurt Middelhof, “Niederrheinisches Bauern- und Handwerkertum’, las ik, dat hij meende aan te tonen, dat in het Rijnland en de Pfaltz de Nederlandse taal tijdens de middeleeuwen langzaam is overgegaan naar het Hoogduits. Dit is een zeer belangrijk gegeven voor het onderzoek naar de herkomst van onze Siebenburgse Saksen. Dat zou dus betekenen dat indien groepen familieverbanden van Rijnlanders en zuidelijke Nederlanders inderdaad uit deze regio naar Transsylvanië zouden zijn geëmigreerd, zij ook hun taal hebben meegenomen en daar onder de al aanwezige Duits sprekende emigranten (want Transsylvanië was reeds een onderdeel van het Duitssprekende Habsburgse Oostenrijks/Hongaarse keizerrijk) zijn geassimileerd. Maar hebben zij toch sporen nagelaten? 

In het Bruckenthal museum in Sibiu is hun nijverheid voor wat betreft het volksaardewerk nog goed te zien. Het aardewerk vertoont grote gelijkenis qua vorm en uiterlijk met aardewerkvondsten (museumexemplaren) in de Nederduitse gebieden, zoals aardewerk producten uit bijvoorbeeld Siegburg, Raeren, Frechen, Westerwald en Keulen en niet te vergeten het aardewerk uit Bergen op Zoom, ‘s-Hertogenbosch en de lokale pottenbakkerijen hier in de Kempen. Uit de archeologie is bekend dat Brabant en de Vlaamse Kempen menigmaal in de geschiedenis ontvolkt zijn geraakt. Zo zijn er bijvoorbeeld van de 6e t/m de 7e eeuw nauwelijks archeologische vindplaatsen van bewoning en artefacten bekend. Pas in de 8e en 9e eeuw nemen de bewoningssporen weer toe. Vooral oppervlakte vondsten van het Pingsdorf en Badorf aardewerk die in Nuenen-West, Boord, Het Rullen en Hool zijn gevonden geven hiervan getuigenis. 

Brabant en de Kempen zijn altijd een transgressiegebied geweest. Legers kwamen op of trokken zich weer terug. Dit was al zo tijdens de Romeinse tijd (limes) en de middeleeuwen. Troepen trokken vanuit de Ardennen direct door naar het rivierengebied en maakten dit tot hun grens. De spaarzaam aanwezige bevolking werd onderdrukt of horig gemaakt. In tijden van grote benauwenis of invallen en rooftochten door bijvoorbeeld Germaanse stammen. In onze contreien vooral de Germaanse stam van de Franken die op weg waren naar Gallië trokken de bezettende troepen zich na verloop van tijd weer tijdelijk terug in de dichtbeboste gebieden van het Belgische kolenwoud of het Ardennen gebied. Dit fenomeen herhaalde zich steeds. Daarbij is de economische factor natuurlijk ook belangrijk. De aanwezige bevolking werd niet alleen geteisterd door plunderingen, maar ook de onvruchtbare zandgronden (roofbouw) speelden een rol van betekenis en waren een belangrijke reden om haar nijverheid te verplaatsen naar elders. Zo is bijvoorbeeld bekend dat door het ineenstorten van het hertogdom Brabant in de 13e eeuw en de invallen van de plunderende Gelderse legers hele bevolkingsgroepen zijn geëmigreerd en dat delen van Brabant en de Vlaamse Kempen zijn ontvolkt. Het is niet ondenkbaar dat er een economische (aardewerk industrie) en culturele samenhang is ontstaan in de Nederduitse (Nederrijnse) gebieden gedurende de voorgaande eeuwen. En dat de ondertussen zeer verarmde bevolking langzaam maar zeker meer en meer onder de invloed kwam van de opkomende Pruisische heerschappij en cultuur. En dat er dientengevolge er duidelijke contacten waren met het Habsburgse Keizerrijk.

Het bekroonde Brukenthal Nationaal Museum (Brukenthal Paleis) werd in 1817 geopend als het eerste museum van Roemenië en is een bezienswaardigheid in Sibiu. Het viert het culturele erfgoed van zowel Roemenië als breder Europa. Het is de thuisbasis van de Europese Kunstgalerie en de Brukenthal Bibliotheek. 

Aangezien de Habsburgers door de invallende Seldsjoeken (Turken) in de zuidelijke gebieden van het huidige Roemenië grote problemen hadden om de dun bevolkte gebieden in het bergengebied van de Karpaten (waar veel Roemenen (Vlachen), Magyaren en nog Slavische elementen woonden) aan hun oostgrenzen te verdedigen, zat men enorm verlegen om betrouwbare en cultuurverwanten kolonisten. Mede door de economische terugval (14e en 15e eeuw) door o.a. de voortwoekerende 100 jarige oorlog en de hierdoor ontstane algemene verarming in de Nederduitse gebieden. Door deze algemene verarming werden er initiatieven ondernomen om de boeren en ambachtslieden uit de Nederduitse regio (Rijnland, Palts, Oost-Brabant, Limburg en Vlaamse Kempen) over te planten naar de Karpaten. Hier konden zij dienen als buffer tegen de Ottomaanse dreiging. Deze emigraties duurden voort tot in de 17e eeuw.

Aangezien de nieuwe kolonisten in Transsylvanië een andere taal spraken en er Noord-Europees uitzagen, was er voor de inheemse bevolking geen andere referentiekader dan dat het Saksen moesten zijn. Het begrip Duitsland als soevereine staat bestond toen nog niet. Duitsland was in de middeleeuwen een aaneengesloten lappendeken van adellijke heerlijkheden, vorstendommen en hertogdommen. (de Duitse entiteit was wel bekend als taal en de gemeenschappelijke afstamming van het Germaanse ras). Daarbij was ook het gevoel te horen tot een stamverband nog niet verdwenen, zoals de Swaben, Thüringens, Beieren, Allemannen, Franken, Friezen enzovoort. De Saksen waren in de beleving van de autochtone bevolking het meest bekend omdat Saksen het meest nabij en oostelijk ligt van het tegenwoordige Duitsland. Waarschijnlijk waren er van oudsher al handelsbetrekkingen tussen de beide bevolkingsgroepen.

Anderzijds kan men ook stellen dat de bevolkingsgroepen in de Nederlanden door zichzelf en door de omringende bevolking Diets werden genoemd; “de Dietse cultuur” van *Dietse bloed was oorspronkelijk bekend in ons volkslied. Nog steeds bestaat er een organisatie die voorstaat de “Groot Dietse’ gedachte uit te dragen, dus de hereniging van Vlaanderen en het huidige Nederland. De Engelsen noemen ons nog steeds niet voor niets ‘Dutch’, wat weer verwijst naar Diets. Dus het verschil in de nuance van Deutsh en Diets is voor de Romaans sprekende bevolking in Transsylvanië niet te horen. Ik geef toe dat dit nogal ver gaat in de hypothese, maar het is toch zinvol om het toch even aan te halen.

  1. Deel 2: een beknopte samenvatting van een artikel over de geschiedenis van ‘de invoer van en de handel in volksaardewerk in de Nederduitse gebieden in de 16e en 17e eeuw’.

Hypothese 2.

In de loop van de tijd is er in Nederland veel aardewerk vervaardigd, toch blijkt er steeds een grote invoer te zijn geweest, vooral vanuit het huidige Duitsland. Wanneer we naar de oorzaken van dit verschijnsel gaan zoeken, blijkt al spoedig, dat er bepaalde factoren zijn aan te wijzen die hierbij min of meer dominerende rol hebben gespeeld. Vooral de centra Ochtrup, Wanfried an der Werra, Westerwald, Raeren, Keulen en niet te vergeten Siegburg. In de eerste plaats stellen we vast, dat de levensstandaard in de 16e en 17 e eeuw in het rijke Holland hoog was in tegenstelling in de Nederduitse gebieden (Rijnland, Brabant, Limburg en de Vlaamse Kempen).

De koopkracht in de Hollandse gewesten (republiek) was hier beslist groter, in vergelijking met de meeste buurlanden, zoals in Duitsland. Er werd dankzij onze scheepvaart en handelsactiviteiten meer verdiend, waardoor vanzelfsprekend ook meer kon worden uitgegeven. De prijzen die hier voor luxe en gebruiksgoederen en dus ook voor gewoon aardewerk betaald werden, lagen beduidend hoger dan in Duitsland en de Generaliteitslanden (Brabant en Limburg).

Kan van roodbakkend aardewerk voorzien van loodglazuur. Ca, 1500

Zelfs indien we rekening zouden houden met bijkomende kosten, zoals die van vervoer, zien we dat ook potverkopers uit verre streken hier (de Hollandse gewesten) nog het beste zaken konden doen. Naast dit zuiver economische motief, blijkt vooral het aanbieden van een kwaliteitsproduct bij de afnemers een belangrijke rol te hebben gespeeld. Vrijwel zonder uitzondering kan gezegd worden, dat bijvoorbeeld de potten en kannen uit de Nederrijnse werkplaatsen beter waren dan wat onze inheemse bedrijven voorschotelden. De weinige uitzonderingen zijn de bekende kleiverwerkende centra, Bergen op Zoom, ‘s-Hertogenbosch en Gouda die volwaardige producten afleverden. Zij konden echter ondanks hun voor het binnenland relatief grote productie, bij lange na niet aan de vraag voldoen.

Naast economische en kwaliteitscriteria is nog de traditie te noemen die een niet onbelangrijke rol heeft gespeeld, namelijk de relaties die sinds de middeleeuwen tussen het Rijnland en de meer westelijke gelegen landstreken bestonden, boden de Nederrijnse pottenbakkers uit latere tijd een goede gelegenheid om op dit stramien voort te borduren. Er was een soort “goodwill’ ontstaan, zoals oude handelshuizen wel bezitten, met als gevolg een klantenbinding, waar niet aan te tornen valt. Vanzelfsprekend ontstaat een dergelijk binding niet voor niets. Zij berustte in ons geval voor een belangrijk deel op de fysisch en geografische bodemgesteldheid van het Rijnland. Hier waren al sinds de middeleeuwen kleisoorten bekend die hoge oventemperaturen konden weerstaan en daarbij de bijzondere eigenschap hadden, juist bij deze baktemperatuur dicht te sinteren, waardoor zij ondoordringbaar voor vloeistoffen werden. Deze klei was de ideale grondstof voor het vervaardigen van kannen en kruiken en drinkgerei. Daarentegen waren de inheemse pottenbakkers (Brabantse magere zandgronden) met zijn in verhouding zacht gebakken (roodbakkend aardewerk) en poreuze aardewerk, in dit opzicht niet opgewassen.

Nagenoeg overal in de Nederlanden waar woonlagen uit de late middeleeuwen of uit de direct daarop aansluitende periode, door opgravingen worden blootgelegd, blijken herhaaldelijk resten van dit Duitse steenwerk voor het oprapen te liggen. Voornamelijk betreft het hier producten uit bekende pottenbakkers centra, zoals uit Siegburg, Aken, Raeren, Keulen,  Langerwehe en Frechen. Gezien de bestaande en goedkope handelsweg, die de rijn de potschippers bood. Het was daarom niet verwonderlijk, dat ook de pottenbakkers in het Nederrijnse die het gewone zachtgebakken aardewerk fabriceerden, van de relaties en verbindingen gebruik maakten, die de wat verder stroomopwaarts wonende grèsbakkers (hardgebakken steengoed) voordien hadden aangeknoopt. Vooral in de 16e eeuw en gedurende de 17e eeuw blijkt veel, meestal roodbakkend schotelgoed, uit de Nederrijnse potovens te zijn gekomen.

Deze producten werden voor een belangrijk deel naar ons woongebied (vooral de Hollandse gewesten) te zijn afgezet, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de onlangs in augustus 2024 door de WAM uitgegraven laat middeleeuwse (en nieuwe tijd 1550 +) afvalput aan de Dubbestraat in Nuenen-West. Hieruit kwam veel roodbakkend gebruiksaardewerk en bierpullen en drinkkannen van steengoed naar boven, vooral uit Siegburg, Raeren en Keulen, alsmede een zonnewijzer gegraveerd in een leistenen rechthoekige schijf..Het zijn nu in het bijzonder de nederzettingen, die dichter bij onze huidige landgrens gelegen zijn, waar de pottenbakkersschijf regelmatig draaide, zoal ten noorden van Krefeld, in de plaatsjes Issum, Schaephuiysen, Sevelen, Hüls enz.

Grijs-aardewerken (gedraaid) voorraadpot (kogelpot) uit 15de eeuw, circa 1977 gevonden bij Hooidonk. Gebruiksvoorwerp van de bewoners van het voormalig Klooster Hooidonk. Waarschijnlijk lokaal gebakken. 

Om de motieven voor de levendige handelsbetrekkingen tussen het Nederrijnse gebied en de Nederlanden te begrijpen, is er tenslotte nog een factor die wij in de 21e eeuw maar al te gauw over het hoofd zien. Was de invoer uit het Nederrijnse wel gelijk te stellen met invoer vanuit Duitsland?

Kunnen we niet beter spreken over aanvoer van aardewerk vanuit een Nederlands grensgebied? In de eerste plaats dienen we ons rekenschap van te geven, dat eerst in het jaar 1814, dus pas in het begin van de 19e eeuw, in grote lijnen de huidige staatkundige grens tot stand gekomen is.

Voordien zijn er in dit gebied telkens vrij ingewikkelde grenswijzigingen geweest als gevolg van gehele of gedeeltelijke honorering van politieke aanspraken (zie deel 1 hypothese 1). De omstandigheid, dat bijvoorbeeld ook vorstenhuizen kunnen uitsterven, had in deze streken nogal eens een wisseling van bestuurder of beschermer tengevolge.

Dat ook van Nederlandse zijde wel aan dit belangenspel is meegedaan, is op zich zelf niet zo belangrijk. Ik wil hier herinneren aan het feit, dat bijvoorbeeld het Graafschap Meurs op het einde van de 17e eeuw nog behoorde tot de bezittingen van onze Stadhouder-koning Willem III. (Denk hierbij ook aan zijn voorvader Willem de Zwijger uit Nassau, die altijd gewend was naar het Westen te kijken). En dat bij de stadsuitbreiding van Krefeld in 1692, de toen aangelegde Koningstraat, haar naam aan deze vorst ontleende.

Dat de Nederlandse adel over het algemeen hier veel land bezat en Nederlandse kooplieden en industriëlen in het Nederrijnse grote belangen hadden, zegt ons ook minder, dan wat wij over de gewone plattelandsbevolking en over de gewone burgerij te weten kunnen komen. Immers uit deze twee bevolkingsgroepen kwamen de pottenbakkers voort. Voor ons is van belang, dat toen in de 18e eeuw het Nederlands als officiële taal werd afgeschaft en vervangen werd door het Duits. De bevolking voor een deel het Nederlands als eigen taal bleef handhaven, soms tot ver in de 19e eeuw toe. Ik constateer, dat men over het algemeen gewoon was Nederlands te spreken en dat de volkscultuur eerder aansloot bij de gewesten in de Nederlanden, dan bij die in oostelijke richting (In de archeologie had men dit vermoeden al een geruime tijd). Ook in de huidige tijd verstaat men het vervormde en verbasterde dialect wederzijds van de grens naadloos. Het gebied van deze wederzijdse grens is praktisch het gehele rijnland tot aan de zogenaamde duitsprekende bevolking van België (Wallonië).

Hoe belangrijk echter de Nederlandse taal en cultuur in het Nederrijnse gebied tot in de 19e eeuw gebleven is. Valt gemakkelijk af te lezen uit de teksten die op in deze streek vervaardigde gebruiksvoorwerpen werden aangebracht. Indien wij ons hierbij tot het volksaardewerk beperken, zou men nog kunnen veronderstellen, dat deze keramiek met Nederlandse opschriften, speciaal voor de Nederlandse afnemers zou zijn bestemd. Dit is beslist niet juist. Het zijn in het bijzonder de borden en schotels met opschriften, die betrekking hebben op geboorte, huwelijk, ambachtsgilde, jubilea en kerkelijke gebeurtenissen die alleen maar binnen de eigen gemeenschap een functie vervullen. Immers de familienamen en de plaatselijke feitelijkheden die op deze regalia voorkomen, zijn uitsluitend als gelegenheidskeramiek te beschouwen, gemaakt voor de eigen familieleden, vrienden en dorps of stadgenoten.

Wanneer in het begin van de 18e eeuw, na de instelling van het Pruisische bestuur, de officiële landstaal Hoogduits is geworden, blijkt deze beschikking onze tekstschrijvers weinig te hebben beïnvloed. Evenals voor dit tijdstip, schrijven sommigen hun tekst in het Nederlands, anderen prefereren langzaamaan het Duits en de grote meerderheid komt blijkbaar niet aan een bepaalde keuze toe. Zij gebruikt een soort mengvorm, waarbij woorden uit de twee talen in één tekst broederlijk verenigd zijn. Het gebruik van een juiste spelling lijkt bovendien aan het toeval te worden overgelaten. Hierbij moet ik wel even aanstippen dat de taalharmonisatie pas na 1825 bij wet is geregeld. Voorheen spelde men wat in de regio gebruikelijk was of men volgde de spelling van de protestantse statenbijbel die uiteraard in de Nederduitse gebieden niet zo populair was. Ook het ontbreken van goed onderwijs en van schoolplicht in vroeger tijd is een steekhoudend argument.Ter illustratie, enkele van de vele voorbeelden van Nederlands taalgebruik in opschriften geven. Een aardewerk schotel die in 1753 te Sevelen gemaakt werd, geeft een tekst te lezen, waaruit moet blijken, dat het op de dood van een rijke erflater lang wachten is:

           ‘Maer als sy u goet willen deylen

            Soo vragen sy gans weinigh nach deinner (s) ielen

            Wanneer sy dich ten grabe haben gebracht

            gedencken sy dagh ende nacht’ 

Dat het aardse ook op een andere wijze met het geestrijke in relatie kan worden gebracht, bewijst het onderstaande, die een (on)zekere Kobes ten tonele voert:

            “Het Fläschken en het glas

            komt by Kobes wel te pas”

Afgezien van de spelling van het woord ‘flaschken’, wijst deze in 1834 op een Nederrijnse wandtegel geplaatste ontboezeming, op een duidelijk Nederlands taalgebruik. Dit is des te opmerkelijker, wanneer we bedenken, dat sinds de vrede van Utrecht in 1713, toen het Nederrijnse gebied Pruisisch werd, ruim 120 jaren waren verstreken.Tenslotte ter afsluiting nog een gegraveerde tekst op een zilveren schild van het Antoniusgilde te Sevelen (D), luidt in goed Nederlands:

            Siet ick wil in arde arbyde

            tot dat ik van hier zal schyde

            ad majorem dei gloriam 1756

            Henricus Timmermans 

Wat is nu de boodschap van bovenstaand verhaal ten aanzien van de Siebenburgse Saksen? Dat het zeer wel mogelijk is, dat grote groepen families uit het Nederrijnse, dus ook uit Brabant en Nederlands en Vlaams Limburg daadwerkelijk zijn verhuisd naar Transsylvanië (zie deel 1) en daar door de tijd zijn opgegaan in de al bestaande constellatie. Om het nog ludieker voor te stellen, maar dan met een knipoog, is het niet ondenkbaar dat ook families uit het Nuenense naar Transsylvanië zijn geëmigreerd? Bij de Habsburgers in Wenen stonden de Siebenburgers bekend als een nogal eigenzinnig niet gemakkelijk volkje, dus dwers.

Indien zij uit het Rijnland komen en zich hebben gevestigd in Zevenburgen, dan zouden zij zondermeer een Nederlands dialect hebben gesproken. Zij zouden hun gebruiken, folklore en gewoonten hebben behouden en nagelaten, waarvan de sporen hiervan zeker nog (moeten) zijn terug te vinden. Want het is een feit dat voor 1713 het Rijnland tot de Nederlandse taalfamilie en cultuur behoorde, dat geeft het bovenstaande betoog duidelijk aan. Wetenschappelijk is dit erkend, maar bij het publiek totaal onbekend. Om een ander voorbeeld te geven, dat o.a. de Wolga Duitsers in Rusland helemaal niet zeker is dat zij uit Duitsland komen, maar direct uit de Nederlanden, want hun huidige taal is voor een Nederlander, zeker uit het Nedersaksisch uit oost Nederland en voor de Limburgse dialecten letterlijk te volgen. Ook hier wordt vermoed dat zij relatie hebben met de Nederduitse (Dietse) regio. Een ander voorbeeld van een andere aard, maar wel illustratief voor wat er kan gebeuren indien machthebbers in de klem komen te zitten, is de volksoverplanting (migraties) in Noord-Ierland. Aanvang 17e eeuw zo rond 1623 werden op last van de Engelse Koning grote groepen protestantse Schotten naar Ulster overgebracht om het Engelse belang tegen de opstandige Ieren te consolideren. Ik hoop dat verder onderzoek opheldering zal verschaffen naar de herkomst en verwantschap van de Siebenburgse Saksen met de Dietse cultuur.

Kaart van Roemenië met historisch Transsylvanië; hedendaags Transsylvanië in licht- en donkergeel

Historische naslag

De Zevenburger Saksen (Duits: Siebenbürger Sachsen), zijn een etnische groep van Noordwest Europese oorsprong die zich in de 12e en 13e eeuw in Transsylvanië vestigde. Het was na de Hongaarse minderheid de grootste minderheid in de streek (Op het hoogtepunt begin 20ste eeuw, geschat op 633 duizend inwoners.

Door het wrede communistische regime van Nicolai Ceauçescu zijn de meeste Saksen naar Duitsland geëmigreerd. Op dit moment nog maar 60 duizend). De huidige President  Klaus Johannis (anno 2024) is een Saks uit Sibiu (Hermannstadt).

De kolonisatie van de Saksen van Transsylvanië begon toen de Hongaarse koning Géza II 1141-1162 (Later de Habsburgers) kolonisten uit de Duitse landen naar zijn rijk riep om de Hongaarse grenzen te verdedigen tegen de opkomende Turkse Ottomanen.. Transsylvanië of Zevenburgen (Roemeens: Transilvania of Ardeal; Duits:

Siebenbürgen; is een historische regio die een groot deel van het huidige noorden en westen van Roemenië beslaat. De landstreek is bekend door de roman Dracula van Bram Stoker, die dit verhaal deels baseerde op de mythe rond de Roemeense graaf Vlad Țepeș. Hij werd de spietser genoemd.

Hij spietste zijn tegenstanders (vooral Turken) aan een opstaande paal met een scherpe punt. Dus Dracula heeft wel degelijk bestaan. Hij kwam oorspronkelijk uit Walachije een landsdeel ten zuiden van Transsylvanië. Hij woonde o.a. in het kasteel Bran in Siebenbürgen.

Pot van roodbakkend aardewerk met twee oren. De pot is voorzien van slibversiering aan de binnenkant, De binnenkant heeft loodglazuur, buitenkant sporadisch. Mogelijke productieplaats Rijnland.

Transsylvanië betekent het land aan de andere kant van (trans) het woud (silva). Bedoeld wordt het woudrijke Apusenigebergte dat de Grote Hongaarse Laagvlakte van het Transsylvaanse Plateau scheidt. De naam Zevenburgen verwijst naar zeven door de Roemenen genoemde Saksen gestichte steden:

Bistrița            =     Bistritz

Brașov            =     Kronstadt

Cluj-Napoca   =     Klausenburg

Mediaș            =     Mediasch

Sebeș              =     Mühlbach

Sibiu               =     Hermannstadt

Sighișoara       =    Schäßburg

De benaming Saksen verwijst niet naar de huidige Duitse deelstaat Saksen, maar is een afgeleide van het Latijnse Saxones, dat in de middeleeuwen in dit deel van Europa stond voor Duitstaligen in het algemeen. De meeste van deze ‘Saksen’ kwamen uit de bisdommen Keulen, Trier en Luik (Oost- Brabant) en onder hen waren ook Vlamingen. Dit is bijvoorbeeld te merken aan de sporen die in hun taal zijn achtergelaten. Zo is er bij Alba Iulia de plaats Bărăbanţ (afgeleid van Brabant) te vinden. Ook in het Roemeens zijn er aanwijzingen te vinden; het Roemeense woord voor dijk is dig, dat qua uitspraak gelijk is aan de Middelnederlandse uitspraak van dijk.

Wilhelmus (van Duitschen bloed of van Dietse bloed). Willem van Oranje vraagt zich af of hij van Duits bloed is. Dit is een verbastering van het woord Diets (in het Engels Dutch). Dat slaat op de taal die destijds in Nederland werd gesproken. Willem van Oranje vraagt zich in deze zin dus af of Nederlanders een eigen volk kunnen zijn met een eigen land. De eerst bekende vermelding van de tekst stamt uit 1572. Deze tekst wordt in het algemeen toegeschreven aan Filips van Marnix van Sint Aldegonde, 1540-1598. Hij was een Zuid-Nederlandse schrijver, diplomaat, geleerde en raadgever van Willem van Oranje. Adriaen Valerius legde in 1626 de huidige melodie van het Geuzenlied Wilhelmus vast in zijn bundel “Nederlandtsche Gedenk-clanck”.Het begrip Diets als uitdrukking in deze, was rond de tijd van de tachtigjarige oorlog aanzienlijk vervaagd of gewoon niet meer in gebruik in de Nederlands klankkleur.

Anderzijds is het ook mogelijk dat van Marnix het wel geweten heeft, hij was immers taalkundige, maar met opzet het ‘van Duitschen bloed’ heeft opgenomen om duidelijk een onderscheid te maken tussen de gehate kleine donkere Spanjaarden en de lange stoere blonde Hollanders van Germaanse afstamming. Ik heb dus de tekst van ‘Dietse bloed’ al zodanig expres laten staan, om aan te geven dat het woord ‘Diets’ de norm had moeten zijn. .

WAM

Hierbij ook mijn dank voor de noeste vrijwilligers van de WAM, die tijd en veel energie hebben gestoken bij de diverse opgravingsprojecten van de afgelopen jaren. Dit vereist veel kennis en kunde om niet alleen om op de juiste wijze op te graven en de vondsten te borgen, maar vooral de gevonden artefacten te interpreteren, documenteren en zo nodig te restaureren.

Ik noem hun namen: Jan Pieter Kuiper, Louis van Baren, Dirk Vlasblom, Paul Dumay, Johan te Bogt, Bart van Lieshout. Ook Miranda Brosens mag hier genoemd worden als coördinator tussen alle overheden.  

Bronnen: 

  • Roemenië Bulletin 2004 nr. 3
  • Mark Heirman, ‘Het verloren millenium’ De vergeten wortels van het Moderne Europa.
  • Jaap ter Haar, ‘Geschiedenis der Lage landen’.
  • Kurt Middelhof, “Niederrheinisches Bauern- und Handwerkertum’,
  • Jan Huizinga, ‘Herfsttij der middeleeuwen’.
  • W, Bezemer, ‘Een geschiedenis van Rusland’.
  • Z.R. Dittrich, ‘Het verleden van Oost-Europa’.
  • de Kleyn, ‘Volksaardewerk in nederland’.
  • Archief P. van Ierlant

Voorraadpot van roodbakkend aardewerk uit ca. 1550 voorzien van sporadisch loodglazuur. Productieplaats ’s-Hertogenbosch